Vereniging van Botanische Kunstenaars België
  • Home
  • Activiteiten
  • workshops
  • wereldwijd
  • Werkende leden
  • Blog
  • Lidmaatschap
  • Contact
  • Mijn Account
  • Veldstudie Paelsteenpanne
  • Bezoek Abdij van Postel
  • Bezoek aan Leiden - 24 maart 2022
  • Bezoek aan Antwerpen - 23 april 2022
  • Kalender
  • Digitale Bibliotheek
  • Plantenweetjes
  • Uitstap Antwerpen
  • Botanicals Color Theory Talk - Jackie Isard
  • Botanische Taferelen

Verlichteriekunde - deel 1

2/20/2023

0 Comments

 
Onlangs bezocht ik het prachtige Kunsthistorisch Museum in Wenen. Wonderlijk hoe je de geschiedenis ziet voorbij rollen wanneer je door de verschillende zalen wandelt. Het viel mij op hoe helder en intens de kleuren op schilderijen uit de Middeleeuwen waren. Het maakte me nieuwsgierig naar welke materialen de kunstenaars uit deze periode gebruikten.
Dan maar op zoek naar een boek uit die periode om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Op aanraden van dhr. Dirk Imhof, ging ik op op zoek naar het volgende boek:
“Verlichterie-kunde, of: Recht gebruyck der water-verwen”, oorspronkelijk uitgegeven door Geerard ter Brugge en door Goeree Willem, Middelburgh, heruitgegeven in 1670 (tweede druk).
Het boek is iets meer dan 100 jaar na de Middeleeuwen geschreven, maar wellicht zijn de materialen in het verloop van die tijd niet zoveel veranderd.
Afbeelding
Met veel interesse ben ik beginnen lezen en dit is wat ik wijzer ben geworden.
“Van de Verwen en Gereet∫chappen diemen inde Verlichterie (1)gebruyckt”
“en eer∫t vanden Vrijf∫steen”

Vroeger kocht je de verf niet kant en klaar gemaakt aan, maar moest je zelf je verf aanmaken. Dikwijls waren dit mineralen, schelpen en andere materialen die men eerst fijn moest malen of “wrijven”. Hiervoor heb je een “Vrijf∫teen” nodig die glad en hard is en niet afbrokkelt of deeltjes verliest wanneer je de mineralen gaat fijnmalen of wrijven. Wanneer de steen te zacht is, komen er deeltjes in de verf waardoor de kleur zijn helderheid verliest en dof wordt. Porfier en Serpentijn stenen zijn uitstekend. Platte afgezaagde keien kunnen ook, maar marmersteen is te zacht. Er is wel een methode om ook de marmersteen hard te maken. Je laat de steen 10 à 12 maanden in olie liggen en daarna laat je hem een zomerlang in de zon drogen. Als alternatief voor de steen kan je een stuk plat glas op een houten blok bevestigen met klemmen. De klemmen zijn om te voorkomen dat het stuk glas van het houten blok schuift en valt.
“Vande Pinceelen”
Er wordt in dit boek niet zoveel gezegd over penselen, wel dat je best een groot aantal penselen aanschaft. Wie schoon en zuiver wil werken, gebruikt best voor elke kleur een ander penseel zodat de verven niet onderling gaan mengen met een doffe kleur als gevolg.
“Stucken Glas om de Verwen op te temperen”
Men moet zich voorzien van enkele stukken glas om de verf op te spreiden. Het glas moet glad en proper zijn. Houten paletten zijn niet geschikt. Opdat men elke verf goed zou kunnen onderscheiden (lees: opdat je elke aangemaakte kleurnuance goed zou zien), beplak je de achterkant van elk stuk glas best met zuiver wit papier. Heb je veel verf nodig, dan gebruik je bakjes (maar hij zegt niet uit welk materiaal de bakjes gemaakt zijn) of schelpen. Je moet ook zorgen voor een lade die je kan afdekken om de verf op te bergen wanneer je niet schildert. Zo voorkom je dat stof en vuiligheid zich afzetten op de verf. 
 
Veel verven die men vroeger gebruikte zijn nu verboden. Het is dan ook niet aangeraden om de receptuur te volgen. Lood is bijvoorbeeld uit den boze indien je gezond van geest wil blijven en indien je tanduitval wil vermijden. Arsenicum is ook een no go en urine is een beetje vies om te gebruiken, niet? Maar dat wil niet zeggen dat we toch niet even kunnen piepen naar de wondere wereld van de schilder zoveel eeuwen geleden….
 
“Van’t Loot en Schelp-wit, ∫ijn Temperatie en Gebruyck, oock van het Schelp-∫ilver” (2)

Loodwit en Venetiaans Schelpenwit moet je hard en met zuiver regenwater op de steen wrijven. Je mag enkel regenwater gebruiken. Daarna voeg je gomwater toe dat niet te vet is om te temperen. (3)
Men gebruikt het voor het aanleggen van zijden kledij, lijnwaden enz. Men schaduwt het zachtjes met indigoblauw, soms met wat purper eraan toegevoegd. Voor de donkerste schaduwen gebruik je zwart onder het indigoblauw. Verhogen doet men met sterk wit of schelpzilver. Je kan ook de witte achtergrond van het papier gebruiken. Schaduwen doe je heel zachtjes met Oost Indische Inkt of met Indigoblauw en zwart.
 
“Vanden Blaeuwe Verwen, haar ∫oort, Temperantie ende Gebruyck”
Indigo
Indigo is één van de voornaamste verven. De beste (mineralen) zijn licht, blinkend en sponsachtig. Er komt echter veel bedrog voor, in die zin dat men andere dingen onder de indigo vermengt die niets met de schilderkunst te maken hebben.
Je moet de indigo heel lang vermalen met zuiver regenwater. Hoe langer je fijn maalt, hoe mooier de kleur wordt. Met gomwater temperen. De kleur indigo wordt nergens puur gebruikt omdat de kleur van zichzelf donker en onaangenaam is. Met wit getemperd krijg je mooie blauwe nuances. Voor het schaduwen gebruik je Indigo met daaronder ∫malt. Verhogen kan met schelpwit. Indigo wordt gebruikt voor blauwe metselwerken en gebouwen, zuilen en trappen; aanleggen van gevels en balkons, water en ijzerwerk, lakens en enige kledingstukken.
∫malt
Om ∫malt (smout) te maken moet je een glazen basis mengen van kwartszand en potas. Voor de blauwe kleur voeg je 5à7% saffloer (4) toe. Deze poeders worden goed gemengd en vervolgens 30 à 45 minuten gesmolten bij een temperatuur van 1150° C. Het glazen baksel wordt afgekoeld in koud water, valt uiteen in korrels en vermalen tot pigmentpoeder. (5)
Smalt is nogal moeilijk in gebruik omdat het dik en klodderachtig is. Sommigen gebruiken de verf op zich om devotieprenten af te boorden. Je kan ze met wit temperen, schaduwen met indigo.
Lackmoes
Lakmoes is van nature bruin. Men moet lakmoes temperen met goede en klare zeepzieders loog. (6) Wanneer hij door het lange staan zijn kleur verloren heeft, dan voegt men er een beetje kalk aan toe. Lakmoes dient om andere blauwen bruiner te maken, om schaduwen en dieper gelegen delen te schilderen.​ 
Oltermarijn
Ultramarijn geeft een fijne kleur op witte ondergrond. Met moet het ultramarijn zuiver gebruiken en niet nat maken wanneer men het wil gebruiken. Het verspreidt zich zo wel. Over andere kleuren gebruik je het best niet.
Afbeelding
“Vande Geele Verwen haer bereydingh, temerantie ende Gebruyck.”
​

Licht ∫chijt Geel
“Stil de grain jaune” of ∫chijt Geel is een kleurstof die men uit onrijpe bessen van verschillende kruisbessoorten trekt met behulp van soda en water. De kleur varieert van geel naar bruin, al naargelang de kleur van de stekelbessen. “Stil de grain jaune” wordt in de vorm van een verlakt pigment gebruikt waarbij de kleurstof via chemische procedure wordt neergeslagen op een kleurloos anorganisch pigment. Het verkregen pigment wordt getemperd met gomwater en dient om koperwerken en blanke metalen aan te leggen. Schaduwen wordt gedaan met sapgroen en indigo. Verhogen gebeurt met schelpgoud, masticot of ander wit.
Het pigment is echter niet kleurvast. Vandaar de naam “schietgeel” wat in het oud Nederlands geschreven werd als “∫chijtgeel”. Het kan ook zijn dat de naam komt van het effect wanneer men te veel stekelbessen eet…
Het “Bruyne ∫chijt Geel” wordt voornamelijk in olieverven gebruikt. En daar gaat het boek ook niet dieper op in.
Masticot
Dit is een wit monoxide van Lood (PbO) dat geel wordt wanneer het langzaam wordt verhit. (7)
De éne is al wat kwalitatiever dan de andere, maar het is een zeer goede verf die het best getemperd wordt met andere groene verven. Soms wordt ze op haar ééntje gebruikt, bijvoorbeeld om een zomerse helderheid te bekomen. Men gebruikt het ook voor de lichtste delen van bomen, voor velden in zonnige valleien en op lichte bergflanken.
Oprement
Ofwel Orpiment is een pigment dat uit zwavel en arsenicum bestaat. (8)
Het is een mooie verf, maar zeer giftig. Daarom moet men ervoor zorgen dat de verf niet in de mond komt. Men vermaalt het pigment met oude urine (Pi∫∫e) en laat het drogen. Temperen met Gomwater. Het wordt gebruikt voor alle vrouwenkledij, zijde en satijn. Schaduwen doe je met bruine oker en saffraan. De diepste schaduwen met roet uit de schoorsteen. Men hoeft echter deze verf niet te gebruiken.

Afbeelding
Saffraen
Dit pigment wordt veel gebruikt. Men weekt de saffraan eerst in water met een weinig aluin om de kleur beter te onttrekken uit de meeldraden. Men gebruikt het voor het aanleggen van zijdeachtige kledij. Schaduwen met bruine oker of schone menie. Hogen kan men enkel met goud indien de kledij daarvoor geschikt is zoals bij koninklijke gewaden met gouden borduursels. Wanneer men gom en water toevoegt, kan men het pigment gebruiken voor gouden waren, alsook voor de stralen rond het hoofd van een heilige. Schaduwen kan men met menie gemengd met gomwater, met bruine oker of roet. Verhogen met schelpgoud.
Bezie-Geel
Bezie is het oud Nederlands woord voor bes, maar werd in de zeventiende eeuw ook voor druif gebruikt. (9)
Het bezie geel benadert de kleur van saffraan. De verf die men van de “Bezie” krijgt is transparant en kan enkel op wit papier gebruikt worden. Men gebruikt ze vooral om landsgrenzen te tekenen op landkaarten. Bereiding: Plet de Bezie in stukken, maar niet te fijn. Week ze met aluin en water en laat het twee dagen trekken om een mooi geel te bekomen. Het Bezie geel wordt gebruikt voor het aanleggen van kledij en voor stralen in de lucht, schaduwen met saffraan en bruyne ∫chijt Geel. De diepste toetsen met Lack.
Geel Oocker
Gele oker moet zuiver fijngemalen worden. Temperen met gomwater. Het is een zeer vette verf die in de aquarellen nauwelijks gebruikt wordt, tenzij voor het schilderen van zandgronden, zielen van schepen of nieuwe houtwerken. Schaduwen met bruine oker.
Gutte Gomme
Gummigut is een organisch pigment, gemaakt van hars dat gewonnen wordt uit bomen van het geslacht Garcinia. De bomen komen voor op het Indische subcontinent en Zuidoost Azië. (10)
Het geeft een mooi geel, gelijkend op saffraangeel. De harsen lossen gemakkelijk op in 5à6 druppels water. Het overschilderen met andere kleuren is moeilijk. Het wordt gebruikt voor kledij en gouden voorwerpen.
Schulp- Gout
Salammoniac (of Salmiak) is een zeldzaam natuurlijk mineraal dat bestaat uit ammoniumchloride. Het vormt kleurloze witte of geelbruine kristallen.(11)
Neem echt Salmiak en zeer vet en zuiver Gomwater. Meng het tot een witte pap. Neem geslagen bladgoud en voeg het blaadje per blaadje toe. Meng het blad met het papje tot het fijn is voordat je een ander blaadje bladgoud toevoegt. Vermaal het gedurende een uur. Doe het in een glas met lauw regenwater. Roer met een veertje en laat bezinken. Wanneer het bezonken is, giet je het water voorzichtig af. Vul het glas weer met lauw water en herhaal het proces totdat alle vettigheid en onzuiverheden van de Salmiak er uit zijn. Het schone goud doe je met een penseel in een schelp om te laten drogen. Je moet wel verschillende schelpen gebruiken en in elkeen een kleine hoeveelheid goud doen zodat men tijdens het gebruik niet veel goud hoeft nat te maken. Nat maken doe je met mager gomwater. Het schulp∫ilver wordt op dezelfde manier gemaakt.
Gebruik: Velen verprutsen hun werk door het gebruik van goud. Gebruik het spaarzaam (of helemaal niet) en enkel voor gouden voorwerpen, borduursels, boorden en franjes.
Het tweede deel van het boek (Het veerthiende, vijfthiende en ∫e∫thiende Capittel) zijn gewijd aan oefeningen om botanische onderwerpen te schilderen. Zullen we de opgedane kennis als eens toepassen?
Afbeelding
De Witte Roo∫en ∫almen aenleggen met Veneets wit, en ∫chaduwent met Wit en ∫wart, en voorts met ∫choon wit gehooght: men kan de∫elve met Oo∫t-Indi∫che Inct dunnekens ∫chaduwen, latende de verlichte Partyen door den grondt des Papiers.
De Koren-Bloem leytmen aen met Blaeu en Wit, en ∫chaduwt∫e met Indy-blaeuw, en verhooght∫e met A∫cus en Wit
Afbeelding
De Geele Wortelen ∫almen aenleggen met Geel Oocker en Saffraen, of ∫oomen die noch hooger van Coleur begeert, kanmen wat Meny daer onder doen: en met Geel Oocker, en Bruyn Oocker, en wat Roet ∫chaduwen, en met Ma∫ticot hoogen. Item, de witte Peen: of Wortelen leytmen aen met Ma∫ticot en Wit, de Kartelingh die in ∫ommige zijn, doetmen met Roet en Bruyn Oocker: hun Loof kan uyt de andere Velt-kruyden ver∫taen worden.
In onze volgende nieuwsbrief gaan we verder met ons onderzoek naar het kleurgebruik in de Middeleeuwen en Vroeg Renaissance.
1. Verlichterie is het Oud Nederlands voor  het illustreren met aquarel
2. De “S” midden in een woord werd vroeger geschreven als een “∫”.
3. Tempera wordt gemaakt door het met de hand of met een stamper in een vijzel samenwrijven van droge, poedervormige pigmenten, vermengd met eidooier en water. In West-Europa is dit temperarecept voor het eerst rond 1390 opgeschreven door Cennino Cennini in zijn boek Il Libro del l'Arte. Eigeel is van zichzelf een emulsie van olieachtige stoffen en water, waarin eiwitten zijn opgelost. Daarbij bevat het de emulgator lecithine.[2] Waar verwijst deze 2 naar?  Als de tempera droogt, verdampt eerst het water, waarna de eiwitten denatureren en niet meer in water oplosbaar zijn. De olie verandert chemisch niet bij het droogproces, maar houdt de verflaag soepel. Schilderijen gemaakt met tempera hebben de eeuwen doorstaan. Een emulsie op basis van eiwit is waarschijnlijk ook gebruikt. Andere materialen worden vermengd met de ei-emulsie, zoals honing, gestremde melk (caseïne) en verschillende plantaardige gomsoorten. Om bederf van de tempera tegen te gaan wordt er soms azijn aan de emulsie toegevoegd. Ook werd er wel olie doorheen gemengd, en men vermoedt dat zo langzamerhand de olieverf is uitgevonden.
4. 
Saffloer krijg je door kobaltertsen te verhitten.
5. Bron: Wikipedia
6. Waterige oplossing van Natriumhydroxide. Is zeer basisch en corrosief
7. Bron: Wikipedia
8. Bron: Wikipedia
9. Bron: Etymologiebank
10. Bron: Wikipedia
11. Bron: Wikipedia
0 Comments

Beatrix Potter –meer dan een schrijfster van kinderboeken...

4/5/2022

0 Comments

 
- auteur Hilde Orye
Mensen van mijn leeftijd, en dan heb ik het over de frisse vijftigers, kennen Beatrix Potter van haar heerlijke kinderverhalen: Peter Rabbit, het ondeugende konijntje dat talloze avonturen beleeft in de tuin van de buurman, Mister McGregor. Misschien ken je Jeremy Fisher, de kikker die op een regenachtige dag besluit om te gaan vissen maar net op het nippertje aan een forel kan ontsnappen. Haar boeken zijn wereldwijd gekend en verfilmd.
Wat weinigen echter weten is dat in Beatrix Potter een wetenschapper schuilt die zich een groot aantal jaren aan de studie van zwammen heeft gewijd. En dit deel van haar zetten we vandaag in de schijnwerper.
Foto
Beatrix Potter wordt geboren in een rijke familie in 1866.Zij groeit op in het Victoriaanse tijdperk (1837-1901). Vrouwen zijn tweederangsburgers tijdens deze periode. Zij worden geacht het huishouden in goede banen te leiden, de huwelijken te regelen en sociale contacten te onderhouden. Kinderen uit rijke families krijgen thuisonderricht en leven grotendeels binnen de muren van hun huis. 

​Beatrix is als kind al leergierig en toont interesse in natuur en dier. Haar vader, amateurfotograaf en natuurliefhebber, neemt de jonge Beatrix regelmatig mee op zijn wandeltochten. Beatrix heeft een opmerkelijk observatievermogen en neemt regelmatig dingen mee naar huis om te bestuderen en te schetsen.  De speelkamer is een soort rariteitenkabinet en kleine zoo met konijnen, kikkers, muizen en vleermuizen. Zelfs een slang als huisdier zorgt voor vertier. 
Kunst speelt een belangrijke rol in haar opvoeding. De Oude Meesters, William Turner, John Millais (1) en Hunt (2) dragen haar bewondering weg. Beatrix voelt de nood om zelf elke dag te tekenen en aquarel, vooral de droogtechniek, wordt haar favoriete medium. Zij is grote fan van de aquarelkunstenaar Frederic Walker omdat hij alles uiterst natuurgetrouw weet weer te geven. In 1888 krijgt zij van haar jongere broer Bertram een paar langorige vleermuizen cadeau. Beatrix maakt er een portret van met houtskool en aquarel.
Foto
Langorige vleermuis in houtskool, 1888
Het maken van botanische illustraties was in de Victoriaanse periode een geliefkoosd tijdverdrijf voor vrouwen uit gegoede families, zo ook voor Beatrix. Eén van haar meest geliefde onderwerpen zouden paddenstoelen worden. De eerste aquarellen die wij van haar hebben stammen uit 1887. Eén jaar nadat haar vader 2 volumes van de Mycologia Scotica (3) cadeau gaf aan de amateur mycoloog Charlie McIntosh (4) schildert Beatrix dit portret van de Hydnum repandum en de Helvella crispa. Vier jaar later zou ze Charlie McIntosh voor de eerste keer zelf ontmoeten. Het begin van een boeiende samenwerking waarbij Charlie specimen opstuurt naar Beatrix en zij illustraties maakt. In haar dagboek schrijft ze: “He was certainly pleased with my drawings and his judgment speaking to their accuracy in minute botanical points gave me infinitely more pleasure than that of critics who assume more and know less than poor Charlie. He is a perfect dragon of erudition and not the gardener’s Latin either” (6)
Dit laatste is een sneer naar het Natural History Museum. Wanneer zij in Londen verblijft is dat de enige plek waar zij informatie over fungi kan vinden.  Beatrix is echter diep teleurgesteld in de mensen die er werken en verwijt hun een gebrek aan kennis. Bovendien biedt het museum geen informatie over fungi en heeft het maar een paar exemplaren in de collectie. Het enige referentie boek van waarde is het kolossale werk “Coloured figures of English fungi or mushrooms” (1793-1803) van James Sowerby met meer dan 400 handgekleurde illustraties.
Foto
Hydnum repandum (boven) en Helvella crispa (beneden), 1887
Foto
Strobylomyces floccopus (strobilaceus), 1893
In de zomer van 1893 schildert Beatrix 6 portretten van fungi (7) waaronder de Strobilomyces strobilaceus, de Geschubde boleet of ‘Old man in the forest’, een zeldzaam specimen dat zij tijdens één van haar zomerwandelingen vindt op het domein te Eastwood. Zij maakt een 3-tal illustraties van deze soort en geeft een tekening aan C. McIntosh, samen met een kleine schets van de plaats waar zij de paddenstoel vond. ​
Foto
Boletus granulatus
Tijdens de winter van datzelfde jaar ontmoeten zij elkaar weer. Beatrix heeft nu haar eigen uitgave van Stenvenson’s boek dat zij grondig bestudeerd heeft. Zij heeft spijt dat ze het boek niet eerder had. Haar illustraties zouden veel accurater geweest zijn, meent zij. McIntosh neemt zijn rol als mentor serieus en geeft haar veelvuldig aanwijzingen hoe zij haar illustraties kan verbeteren. Beatrix die niet vies is van zelfkritiek is dankbaar met zijn advies. Zij neemt zijn advies ter harte en dat is te zien in haar latere illustraties, waar zij ook dwarsdoorsneden van de stam en hoed toevoegt aan de hoofdillustratie om te tonen hoe de lamellen bevestigd zijn.Haar kleuren zijn transparant maar heel natuurgetrouw. Haar fijn penseelwerk geeft de fungus textuur en gewicht. Haar composities en weergave van de paddenstoel met het substratum geven de illustraties een levend karakter. 

De daaropvolgende twee jaren neemt haar interesse voor fungi nog toe en zal zij 73 illustraties maken. Op aanraden van McIntosh maakt zij ook illustraties van dissecties onder de microscoop. Het gebruik van de microscoop wakkert haar interesse aan in de voortplanting van fungi. Wie had gedacht dat zij op dit vlak baanbrekende ontdekkingen zou doen…

De jaarlijkse vakanties in Schotland zijn heerlijke momenten voor Beatrix. Elke dag maakt zij lange excursies met haar pony en phaëton (5). Zij voelt zich vrij en maakt lange natuurwandelingen.
In 1895 verzamelt zij jonge exemplaren van de Boletus granulatus, de melkboleet. McIntosh schrijft dat ze heel slijmerig zijn en melkachtige gele druppels vormen op de sporen en de stam. Beatrix gebruikt haar microscoop om de sporen te tekenen die zich vormen op kleine cellen, basidia genoemd. “Kunnen deze sporen ontkiemen?” vraagt zij zich af. “Hoe komen zij de winter door?” en “In welke vorm komen ze weer tevoorschijn?” Weinig mycologen stellen zich in die tijd deze vraag, maar Beatrix besluit om zich te wijden aan dit onderzoek en maakt stilletjes aan de overgang tussen amateur verzamelaar en illustrator naar onderzoeker.
Opnieuw heeft zij hierbij een mentor nodig en deze keer besluit zij om de hulp in te roepen van de mycologen in Kew.
Tijdens de koloniale periode bestond de rol van Kew in het onderzoeken van nieuwe plantensoorten, maar daarnaast had Kew ook een belangrijke commerciële functie. In Kew werd onderzocht of hun nieuwe aanwinsten in eigen land konden gedijen en commercieel konden uitgebuit worden. “Imperial Kew” is einde 19de eeuw een bastion geworden. Amateurs en vrouwen worden langzamerhand geweerd uit Kew en er is een trend om de natuurwetenschappen enkel voor een wetenschappelijke mannelijke elite open te stellen. Toegang tot Kew krijg je enkel met een tijdelijk ‘studententicket’ dat via een sponsor aangevraagd wordt bij de directeur. 
Beatrix, nu verdiept in haar onderzoek naar de voortplantingssystemen bij fungi, wenst hierover te spreken met George Massee, mycoloog in Kew, maar moet hiervoor een aanbeveling krijgen van een bekend wetenschapper om een studententicket te bemachtigen. Dit ticket krijgt ze via haar oom Harry Roscoe, een befaamd chemicus en politiek actief. Samen gaan ze naar Kew waar zij een afspraak hebben met de directeur Thiselton-Dyer. Tijdens het interview wordt als snel duidelijk dat Thiselton-Dyer niet hoog oploopt met vrouwen en Beatrix wordt totaal genegeerd. Toch krijgt zij in mei 1896 een studententicket.
Foto
Auricularia auricula judae
​Bij dit bezoek aan Kew heeft zij ook een gesprek met Massee, cryptogram (8) specialist en hoofdassistent van het herbarium. Beatrix hoopt dat Massee haar kan helpen met de vraag over voortplanting van fungi en of hij al geprobeerd heeft sporen van fungi te laten ontkiemen. Deze laatste stelt haar voor om de fungi pezizas (bekerzwammen) te tekenen omdat er nog niet veel tekeningen van deze fungi zijn. Wat hij niet weet is dat het ontkiemen van deze soort gemakkelijker zou gaan dan van de agrarische soorten die hij trachtte te ontkiemen.
Eind augustus 1896 krijgt zij van McIntosh bekerzwammen uit de buurt van Lakefield. Beatrix ontkiemt de soorten met succes, meer nog ze vermoedt dat de paddenstoelen die zij tekent slechts een tijdelijke vorm zijn en dat tijdens de winter de fungi onder de grond een andere vorm aannemen, namelijk dat van schimmels. Zij is ook de mening toegedaan dat die schimmeldraden de manier zijn waarop bekerzwammen zich van boom tot boom verspreiden. Haar ideeën worden gestaafd door haar experimenten en haar observaties onder de microscoop. Enthousiast over haar bevindingen licht zij McIntosh en haar oom Henry Roscoe hierover in. Roscoe echter begrijpt niet ten volle wat zij eigenlijk ontdekt heeft, maar begrijpt wel haar noodzaak om iemand van Kew te vragen of men daar dezelfde bevindingen al had. Dus schrijft Roscoe een brief aan Massee in naam van Beatrix. In twee dagen tijd krijgt zij antwoord van Massee die haar het werk van Oskar Brefeld “Botanische Untersuchungen über Schimmelpilze (1872-96), een 12-delige klepper aanbeveelt. De volgende ochtend rijdt Beatrix met haar pony naar Kew voor een gesprek met Massee. Het duurt niet lang eer Beatrix door heeft dat Massee eigenlijk niet veel weet over het kweken van sporen. Massee van zijn kant twijfelt of de bevindingen van een amateur zoals Beatrix wel correct zijn, maar Beatrix verdedigt haar bevindingen met verve. Haar oom, Roscoe, begrijpt ondertussen het belang van wat zij gevonden heeft en raadt haar aan om haar onderzoek verder te zetten, uit te schrijven en te staven met tekeningen. Beatrix begrijpt ook dat de omstandigheden in haar keuken verre van ideaal zijn en leert hoe zij haar microscoopglazen steriel kan maken. 


Op 3 december gaat zij terug naar Kew en heeft een brief mee voor directeur Thiselton-Dyer:
“Sir H. Roscoe sent me to ask whether you would be kind enough to look at some of my fungus drawings which he is interest in. I do not quite like to give the paper to Mr Massee because I am afraid, I have rather contradicted him. Uncle Harry is satisfied with my way of working but we wish very much that someone would take it up at Kew to try it if they do not believe my drawings. Mr Massee took objection to my slides, but the things exist, and will be all done by the Germans. It is rather a long paper to ask you to be kind enough to read. “(9)
Zij gaat niet enkel over het hoofd van Massee met deze brief, maar daagt ook de wetenschappelijke elite in Kew uit door te insinueren dat de Duitsers haar theorieën wel zullen beamen en dat de Engelse wetenschappers achteraan zullen hinkelen.  Je kan je voorstellen dat haar brief voor enorme ophef zorgt: een vrouwelijke amateur die de mannelijke wetenschappelijke elite uitdaagt!
Beatrix ontdekt niet enkel bewijs van het mycelium, maar speelt ook nog met een tweede belangrijke bevinding, nl. dat korstmossen een symbiose zijn tussen een alg en een fungi. Enkel de Zwitserse plantkundige Simon Schwendener had dit al vermeld, maar zijn bevindingen waren door de rest van de toenmalige botanici weggelachen.
Foto
Van links naar rechts: Peziza venosa, Otidea anatica, Sarcascypha coccinea
​Op 7 december verzamelt Beatrix Potter al haar moed bij elkaar om een tweede bezoek aan Thiselton-Dyer te brengen. Haar tweede bezoek want 4 dagen eerder had zij al geprobeerd haar onderzoek voor te leggen aan de directeur, maar tijdens haar eerste bezoek kon zij haar zenuwen niet de baas en was ze het kantoor ontvlucht nog voor zij de directeur had kunnen spreken. Deze keer pakt zij het anders aan. Ze besluit de krant te lezen totdat Thiselton-Dyer zijn kantoor betreedt. Het is duidelijk dat Thiselton-Dyer niet opgezet is met haar bezoek, nog minder met haar theorieën die hij afmaakt als “mares nests” (illusies). Hij bekijkt niet eens haar tekeningen. Beatrix Potter, zeker van haar zaak, neemt zijn houding zeer kwalijk en zegt hem dat hij al haar bevindingen 10 jaar laten zou lezen in boeken. Dadelijk na haar bezoek aan Thiselton-Dyer besluit ze in haar strijdlust ook Massee nog een bezoek te brengen. Tot haar verbazing is Massee wel bijgedraaid en wil hij haar theorieën, ook die van de korstmossen, geloven. 
Tegen het einde van de week bezoekt zij haar oom die voor haar neus een brief zwaait van directeur Thiselton-Dyer. Haar oom is furieus over de onbeschofte manier waarop Thiselton over zijn nicht spreekt en besluit de bevindingen van zijn nicht voor te leggen aan de Linnaeus Society. In ruil moet Beatrix haar bevindingen staven met experimenten en tekeningen. Beatrix doet dit met een enorme toewijding. Zij leest het volumineus werk van Brefeld maar vindt geen aantekeningen terug of hij zelf sporen had laten ontkiemen. Het werk bevat veel theorieën, maar geen experimenten. In het werk van Louis Pasteur over penicillium en Aspergillus glaucus vindt Beatrix wel de vorm waarin ze haar eigen bevindingen wil gieten. De komende periode wijdt zij zich volledig aan schimmels. Ze haalt zelfs de gevaarlijke Serpula lacrymans, echte huiszwam, in huis zonder het medeweten van haar ouders. Met de grootste voorzichtigheid probeert zij ook met deze zwam de sporen te laten ontkiemen. Beatrix zet ook haar onderzoek over korstmossen en de symbiose tussen algen en fungi verder. Niemand in haar nabije omgeving, noch de wetenschappers in het Natural History Museum, noch Massee in Kew deelt in die periode haar mening. Haar bevindingen getuigen echt wel van een uitstekend observatievermogen en van een open geest die zo nodig is om goed onderzoek te leveren.
Op 1 april 1897, om 19.00 uur komen de leden van de Linnean Society bijeen Er liggen verschillende verhandelingen op tafel, o. a. ééntje van Thiselton-Dyers, maar ook een onderwerp genaamd: “On the Germination of the Spores of Agaricineae” door Mej. Helen B. Potter. Beatrix zelf is niet aanwezig. Enkel mannen toegelaten…
Haar verhandeling samen met enkele tekeningen van haar microscopisch onderzoek wordt op de tafel gelegd ter inzage en discussie. Er wordt een kort stukje voorgelezen, maar het onderzoek wordt niet verder ter discussie voorgelegd. De gevestigde wetenschappers hechten geen belang aan haar onderzoek en negeren haar conclusies. Beatrix zelf is echter blij met het feit dat haar onderzoek het haalt tot op de tafel van de Linnaean Society. Een kleine triomf voor een vrouw in dit Victoriaanse tijdperk.
Beatrix’ conclusies over de symbiose tussen algen en fungi zou later wel bewezen worden.
Foto
​Tot op de dag gebruiken mycologen haar tekeningen om fungi soorten te determineren. 59 tekeningen van haar kan je terugvinden in het boek van W.P.K. Findlay, “Wayside and Woodland Fungi”, ( 1967) Haar wens dat haar tekeningen ooit gebruikt zouden worden is dus uiteindelijk toch ook uitgekomen.

​Nota's
(1): Millais behoort tot de prerafaëlieten. Beatrix is weg van zijn werk “Ophelia” 
(2): William Holman Hunt, “The trial of the innocents” 
(3): 1879, een werk van de amateur mycoloog Eerwaarde John Stevenson
(4): 1839-1922, componist, muzikant en amateur botanist. Hij ontdekt en benoemt 13 nieuwe fungi soorten in Engeland. 
(5) lichte 4-wielige koets voor vrouwen
(6) BP Journal (29 Oktober 1892), 306, Beatrix drijft de spot met het uiterlijk van de nogal timide Charlie McIntosh en vertelt hoe hij met zijn ogen rolde bij de eerste ontmoeting, “alsof hij een hele donut probeerde door te slikken”. Voor zijn kennis i.v.m. fungi heeft zij een enorme bewondering daarentegen.
(7) Deze reeks van 6 portretten signeert zij met ‘Eastwood 1893’
(8) cryptogram is een plant die zich voortplant met sporen
(9) correspondentie van directeur Thiselton-Dyer, vol. 99/7, Royal Botanical Gardens, Kew
0 Comments

Het amoureuze leven van planten -    deel 2

8/27/2021

0 Comments

 
auteur:  Hilde Orye
Bloemetjes en bijtjes… Iedereen denkt er automatisch aan wanneer we het over bestuiving hebben, maar een aapachtige van bijna een meter groot die de taak van bestuiver op zich neemt? Dat is toch onzin. Of niet....
Laat ons beginnen met wat kleinere ongewone bestuivers, zoals bijvoorbeeld slakken.
Malacogamie of bestuiving door slakken is een zeldzaam fenomeen. Het blijkt vooral te gebeuren bij planten die over de grond kruipen of dicht bij de grond groeien en waarvan de bloemstructuur zo gebouwd is dat stamper en meeldraden helemaal niet of niet ver boven de kroonblaadjes uitsteken. Tot nu toe worden er maar enkele soorten planten in verband gebracht met malacogamie: Rohdea japonica (Japanse heilige lelie), Philodendron pinnatifidum, Calla palustris, Lemna minor (klein kroos), Chrysoplenium alternifolium (verspreidbladig goudveil), Phragmipedium caudatum en Volvulopsis nummularium, maar uit onderzoek komt niet éénduidig naar voren dat de slak een belangrijke bestuiver is. Dikwijls wordt bestuiving door slakken eerder als toeval beschouwd. (1)

FotoChrysoplenium alternifolium (goudveil) met zaad, bron: Wikipedia
​Neem nu bijvoorbeeld het verspreidbladig goudveil (Chrysoplenium alternifolium). Het is een bescheiden onopvallend onkruid uit de steenbreekfamilie (1), dat op vochtige, beschaduwde grond nabij de oevers van beken groeit. Het bloeit van april tot juni. In Nederland en Vlaanderen is het vrij zeldzaam, in Wallonië is het wat algemener.
Volgens sommige bronnen worden ze bestoven door naaktslakken. (2) Andere bronnen spreken dit tegen en beweren dat kleine vliegjes de bestuivers zijn. (3) Wist je trouwens dat verspreidbladig goudveil een originele manier heeft om zijn zaadjes te verspreiden? De zaadjes rijpen in een doosvrucht, maar wanneer ze rijp zijn, splijt de doosvrucht aan de top open en liggen de zaadjes als het ware in een groen, vochtig kommetje. Bij regenweer vallen de druppels op de ‘kommetjes’ die op en neer gaan wippen waardoor de zaadjes als het ware uit hun kommetje gekatapulteerd worden. Dergelijke vrucht wordt ook spettervrucht genoemd. (4)

Foto
Calla palustris, bron: Wikimedia
FotoHuisjesslak Lamellaxis gracile op Volvulopsis nummularium, bron (6)


​​De Calla pallustris of slangenwortel is inheems in Europa, Noord-Amerika en Azië. Het groeit in moerassen, natte weiden, natte bosgronden en naast beekjes. De bloemen van de slangenwortel zouden bevrucht worden door erover kruipende waterslakken. Volgens een studie uit 2007 blijkt dat de bloem inderdaad bezocht wordt door slakken, maar niet zo frequent dat we hieruit kunnen afleiden dat zij daadwerkelijk de bevruchters zijn. Volgens de studie is de bloem voornamelijk een zelfbevruchter. (5)
​
Meer zekerheid is er wat betreft de Volvulopsis nummularium. Oorspronkelijk komt het voor in de tropische gebieden van Amerika, maar het heeft ook een habitat gevonden in Indië. De bij Apis cerana indica en de huisjesslak Lamellaxis gracile zijn de bestuivers van dit plantje. Wanneer het regent en de bijen liever binnenblijven, dan zijn slakken de enige bestuivers die actief zijn zonder dat ze de bloem schade aanbrengen. (6)

Fotovleermuis bedekt met stuifmeel
Laten we de slakken voor wat ze zijn en laten we eens een ander beestje onder de loep nemen dat we ook niet zo genegen zijn, de vleermuis…

​Niet alle vleermuizen leven van insecten, er zijn soorten die enkel op fruit en nectar leven. Wereldwijd zijn er een 500 tal plantensoorten uit 67 plantenfamilies die voor hun bestuiving ook op vleermuizen kunnen rekenen. De term voor bestuiving door vleermuizen is cheriopterogamie. Tijdens het drinken van de nectar komt de vleermuis onder de pollen te zitten die hij dan draagt naar de andere bloemen in de buurt. Insectenetende vleermuizen lokaliseren hun prooi door echolocatie. De nectar etende vleermuizen doen eigenlijk hetzelfde. Planten die door hen worden bestoven hebben zich dikwijls aangepast: Meestal hebben de bloemen een klok- of een concave vorm die de geluiden van de vleermuizen efficiënt opvangen en versterken. Ook de geur speelt een belangrijke rol. Meestal zien de bloemen er heel aanlokkelijk uit, maar kom je dichterbij dan ruik je een rottend of zwavelachtig parfum, een geur waardoor de vleermuizen wel worden aangetrokken. Planten kunnen zelfs stoffen produceren die van geen belang zijn voor de plant zelf, maar wel voor de vleermuis. Het stuifmeel bevat niet enkel proteïnen, maar ook twee aminozuren, thyroxine en proline. Thyroxine is essentieel voor de melkproductie terwijl proline bijdraagt aan sterke vleugel- en staartmembranen. 
Ook vleermuizen passen zich aan. Beeld je jezelf eens in met een tong die anderhalf keer je lichaamslengte is.

 Tja…. Niet zo handig en bovendien zou het ook geen zicht zijn. De Anoura fistulata daarentegen is er wel gelukkig mee. Dit vleermuisje (want het is maar een kleine pruts van 3,5 tot 4 cm groot) heeft een tong van gemiddeld 8,5 cm. Daarmee drinkt hij gretig van de nectar die zich in de klokachtige Centropogon nigricans bevindt. Na de maaltijd bergt hij zijn tong netjes weg in een holte op zijn borstkas, tussen het hart en het borstbeen. (7)​
Foto
Foto
Annoura fistulata drinkt nectar van de Centropogon nigricans
​Vleermuizen zijn in de regel niet de meest geliefde beestjes, maar wist je dat er zonder vleermuizen geen tequila zou zijn? De blauwe agave (Agave tequiliana Weber) is volledig afhankelijk van bestuiving door vleermuizen of liever gezegd “was”. De plant wordt tegenwoordig geoogst voordat ze in bloei komt. Voortplanting gebeurt nu heel vaak door het klonen van de plant en dit is niet enkel slecht nieuws voor de vleermuis die veel minder voedsel vindt, maar ook voor de boer zelf. Op sommige boerderijen kan je zelfs alle agaves terugbrengen naar een handvol gekloonde exemplaren. Hierdoor krijg je enorm verzwakte en zieke planten, in sommige regio’s zelfs één derde van de planten. Dit kan men gemakkelijk vermijden door een aantal planten op een natuurlijke manier te laten bloeien en bevruchten. (8 - 10)
Foto
Agave americana, Bron: Wikimedia
​Ook bananen zijn afhankelijk van vleermuizen. Niet de bananen waarvan de bloemen naar omhoog groeien (die worden bestoven door vogels), maar wel de bananen waarvan de bloemen naar beneden groeien. Eigenlijk de bananen die wij consumeren. De vleermuizen bestuiven de bloemen, maar verspreiden ook de zaden van wilde bananen. Nu hoor ik je al zeggen: “Bananen hebben toch geen zaden??” Inderdaad, de eetbare bananen hebben al eeuwenlang geen zaadjes meer en worden vermeerderd door het nemen van stekken van de moederplant. Vleermuizen zijn dus niet meer nodig zou je op het eerste gezicht denken, maar is dit wel zo? De samenwerking tussen banaan en vleermuis ontstond eeuwen geleden. Door natuurlijke kruisbestuiving door vleermuizen van wilde soorten konden nieuwe variëteiten ontstaan, o.a. bananensoorten zonder zaad zoals de Musa acuminata. Deze zaadloze variëteiten werden bijna altijd gekloond. Het gevolg is dat gekloonde bananensoorten heel ontvankelijk werden voor ziektes. Wetenschappers maken zich zorgen over het afnemend aantal vleerhonden en wilde bananensoorten juist omdat ziektes en schimmels een ravage aanrichten bij de gedomesticeerde soorten. Om morgen nog een banana split te kunnen eten, is het belangrijk om het bestand vleermuizen op peil te houden. (11)
​Nu we het toch over vliegende beestjes hebben, moeten we ook even bestuiving door vogels (orhnithogamie) vermelden. Ornithofiele planten komen vooral voor in de (sub-)tropen, Zuid-Afrika en enkele eilandengroepen en hebben zich decennialang aangepast aan hun speciale bestuiver. Velen hebben een trechtervorm zodat een grote hoeveelheid nectar zich op de bodem kan verzamelen. Om schade door de lange snavel te voorkomen, is het vruchtbeginsel van de bloem aangepast of afgeschermd. De meeldraden zijn zo geschikt zodat de vogel altijd wel stuifmeel meeneemt na zijn maaltijd. De bloemen zijn meestal geurloos, maar de kleur speelt wel een belangrijke rol. Veel bloemen die door vogels bestoven worden zijn rood gekleurd. Vogels zijn tetrachromaten. Ze hebben 4 soorten lichtreceptoren waardoor ze gevoelig zijn voor UV-licht. Ze detecteren dus zowel blauwe als rode kleuren even gemakkelijk. Dus waarom hebben ze dan een voorkeur voor rode bloemen?  Possingham’s model (1992) geeft hiervoor een goede verklaring. Stel je hebt een strook blauwe bloemen en een strook met rode bloemen. Beide stroken hebben bloemen die gelijkaardig in grootte zijn, maar ook een gelijke hoeveelheid nectar aanmaken. Doordat bijen vlugger blauwe bloemen tegen een groene achtergrond detecteren, zullen ze geneigd zijn om naar de blauwe bloemen te gaan voor nectar. Vogels hebben geen moeite om zowel blauwe als rode bloemen te vinden tegen de groene achtergrond van het loof, maar de blauwe bloemen worden voor vogels minder interessant doordat de bijen al een deel van de nectar hebben geconsumeerd. Vogels leren dat de beloning groter is in de rode bloemen. Ze zullen dus meer geneigd zijn om naar de rode bloemen te gaan en wij maken de associatie rode bloemen – vogels. (12)
FotoAxinaea (Melatomataceae) - NHBS - Elvira Cotton- finn Borchsenius- Henrik Balslev- Royal Danish Academy of Sciences
​Sommige bloemen openen de toegang tot de nectar pas door beweging van de vogel zoals bijvoorbeeld enkele Banksia soorten in Australië. Dit doen ze om spaarzaam om te gaan met hun stuifmeel. Sommige aanpassingen zijn echter nog genialer. Neem bijvoorbeeld de Axinaea planten die in de Amerikaanse tropen voorkomen. De meeldraden zijn geëvolueerd naar een meeldraad met een helmknop in de vorm van een bolvormig peertje. De helmknop is uiterst voedzaam en vogels zijn er verlekkerd op. Maar wanneer de vogel aan zo een bolletje trekt, ontsnapt er samengeperste lucht uit de meeldraad.
​De lucht wordt door de holle helmknop gestuwd en de ontsnappende lucht neemt een wolk stuifmeelpollen mee naar buiten. De vogel krijgt dit tegen zijn kopje geblazen maar vindt het helemaal niet erg. Het is een win-win situatie: de vogel vliegt weg met een smakelijk hapje, maar ook met het stuifmeel. (13)

Foto
bolvormige meeldraden van de Axinaea bloem Current biology, Dellinger et al.
FotoCalceolaria uniflora, Scrophulariaceae, Patagonia Chili, Argentina, Zuid-Amerika Bron: wikimedia
​De Calceolaria uniflora is een wat alien uitziende bloem uit de Helmkruidfamilie afkomstig uit Peru. De onderlip heeft een vleesachtige uitstulping dat rijk aan suiker is. De Patagonische kwartelsnip (Thinocorus rumicivorus) is er tuk op. Wanneer de vogel lekker smult, stoot hij daarbij zijn hoofd tegen de bovenkant waar de stuifmeelpakketjes zitten. Deze pakketjes lossen en reizen mee op het hoofd van de vogel naar een andere bloem. 

Foto
Patagonische kwartelsnip, Bron: wikimedia
​De Babiana ringens (letterlijk vertaald uit het engels: Staart van de rat) is een plant die oorspronkelijk in de provincie Kaap (Zuid-Afrika) voorkomt. De plant is genoemd naar de lange bloemloze stengel waarop de Emerald honingzuiger rust wanneer hij de nectar uit de bloemen drinkt. De bloemen staan laag bij de grond. De vogel moet dus naar beneden reiken en hierdoor strijkt zijn borstkast tegen de meeldraden. (14) Onlangs blijkt uit observaties van plantkundigen dat de bloemloze stengel korter wordt of zelfs bloemen krijgt. Plantkundigen zijn er nog niet uit of de Emerald honingzuiger kieskeuriger geworden is of dat er door ingrepen van de mens minder vogels zijn. 
Foto
Emerald honingzuiger op Babiana ringens, Biodiversity explorer
​Er zijn nog verschillende zoogdieren die dienstdoen als bestuiver. De olifant spitsmuis in Zuid-Afrika is een frequente bezoeker van de Cytinus visseri uit de Rafflesia familie. Deze plant is een parasiet die zijn rode bloemen verbergt onder de struiken waarvan het voedsel steelt. De spitsmuis wordt aangetrokken door de geur van de bloemen, smult van het lekkers dat de bloem te bieden heeft, maar neemt de pollen ook mee naar andere bloemen in de buurt. Ook de gestreepte veldmuis en Afrikaanse dwergmuis zijn frequente bezoekers van de Cytinus visseri.
Foto
Cytinus visseri
Foto
Olifant spitsmuis en Cytinus visseri
​En geloof het of niet, de grootste bestuiver moeten we zoeken in Madagascar, thuisland van de Reizigersboom (Ravenala madagascariensis). De boom is niet echt een boom, maar familie van de Strelitzia. Zijn bladeren staan in een waaiervorm die oost-west georiënteerd staat. Vandaar de naam reizigersboom. De grote witte bloemen trekken de vari of bonte maki aan, een zwart-witte lemuur die wel tot 1 m groot kan worden. Met zijn lange snoet duikt hij in de bloemen om er de nectar op te drinken. Met het stuifmeel dat in op zijn snoet blijft hangen bevrucht hij de volgende bloemen die hij bezoekt. En dit is geen broodje-aapverhaal.
Foto
bonte maki-Varecia-variegata-bestuiver van Ravenala-madagascariensis

​​Telkens is het fascinerend om te ontdekken hoe plant en dier op elkaar zijn afgestemd. Bloemen die stuifmeel als het ware katapulteren naar de bezoeker, bloemen die stiekem pakketjes stuifmeel vasthechten, bloemen die hun bestuiver een nacht lang opsluiten, De wereld zit echt ingenieus in elkaar en er zijn nog veel bijzondere verhalen te vertellen… 
Bronnen:
(1)          Pollination Biology: Biodiversity Conservation and Agricultural Production, Door Dharam P. Abrol p. 290
(2)          Garjeanne PDF
(3)          http://www.eifelnatur.de/Niederl%E4ndisch/Seiten/Goudveil.html
(4)          Flora van Nederland
(5) https://www.researchgate.net/publication/315836893_Note_on_the_pollination_of_Calla_palustris_L_Araceae
(6)    Snail-pollination in Volvulopsis nummularium, Khoisnam Sarma, Rajesh Tandon, K. R. Shivanna and H. Y. Mohan Ram, Current Science Vol. 93, No. 6 (25 September 2007), pp. 826-831 (6 pages) Published By: Current Science Association https://www.jstor.org/stable/24099128
(7)          https://botanyphoto.botanicalgarden.ubc.ca/2008/08/centropogon_nigricans/
(8)          Brittanica – Bat loving flowers
(9)          Plant love – the Scandalous Truth about the Sex life of Plants – Michael Allaby
(10)        https://www.bats.org.uk/about-bats/why-bats-matter/bats-as-pollinators
(11)        https://www.batcon.org/article/bats-and-disappearing-wild-bananas/
(12)        https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC521733/
(13)        https://youtu.be/uHshthpi2dw
Plant love, the scandalous Truth about the sex life of plants, Michael Alleby
(14)        https://youtu.be/0g2XDm1t12g
 
Enkele interessante links:
 Bats are power pollinators
Merlin Tuttle’s Bat conservation – The importance of bats
0 Comments

Het amoureuze leven van planten            - - Deel 1

4/20/2021

2 Comments

 
auteur: Hilde Orye
Halfweg maart… Een grote hommel is wakker geworden en verkent al zwalpend de tuin, op zoek naar voedsel. Gelukkig is er de winterheide (Erica carnea) waaraan hij zich tegoed kan doen. Lente hangt in de lucht! Nog een paar warme dagen en ineens gaan bloemknoppen openspringen en siert een prachtig kleurenspel tuinen en parken. Geen altruïsme of bezorgdheid voor de hommel drijft de plant om zich te tooien met de meest prachtige bloemen, wel het verzekeren van de nieuwe generatie.
Wereldwijd is zowat 75% van de gecultiveerde gewassen afhankelijk van bestuivers. Zonder deze bestuivers zou ons  er heel wat minder gevarieerd uitzien. Ook de wilde flora is sterk afhankelijk van dierlijke bestuivers. De éne kan niet zonder de andere. Gaat het goed met de éne, dan floreert ook de andere.
Maar, sinds de jaren ’80 zijn er wereldwijd verontrustende rapporten over de achteruitgang van het insectenbestand.  De oorzaken liggen in de verstedelijking, de manier van tuinieren, maar ook de landbouw en het beemdbeheer dragen hierin een stukje verantwoordelijkheid.
Wanneer ik naar mijn eigen buurt kijk, dan zie ik veel voortuintjes met betontegels, kiezeltjes, stukjes gazon en grassoorten. Niet bepaald de dingen waar een bestuiver happy van wordt. Het gebruik van insecticiden, ook in kleine hoeveelheden, bij tuiniers en in de landbouw heeft een nefast gevolg voor het behoud van het insectenbestand. Bermen in de verkeerde periode maaien betekent dat bestuivers minder voedsel vinden en bijgevolg in moeilijkheden geraken.
Foto
Knautiabij (Andrena hattorfiana) op beemdkroon. Bron: Wikipedia
Minder bestuivers betekent vaak ook het verdwijnen of de achteruitgang van bepaalde plantsoorten. Denk maar aan beemdkroon (Knautia arvensis). Dit kruid trekt zweefvliegen, vlinders en bijen aan, maar vooral de Knautiabij (Andrena hattorfiana). 
Beemdkroon bloeit van juni tot en met september in graslanden en beemden. Door begrazing van de graslanden en door slecht bermbeheer krijgt de bloem dikwijls geen kans om te bloeien. Gevolg is dat de Knautiabij, de belangrijkste bestuiver van deze plant, niet genoeg voedsel vindt. Dit heeft als gevolg dat het bestand van de Knautiabij achteruitboert. Bijgevolg gaat ook beemdkroon achteruit. Alles hangt aan elkaar. ​​
​Alhoewel dit verhaal begon met een deprimerende toets, wil ik het vooral hebben over hoe ingenieus de wereld van bloemen en bestuivers in elkaar zit.
Laat ons de wereld eens bekijken vanuit het standpunt van de bloem. Hoe kan je je op de beste manier verzekeren van een nieuwe generatie? Je hebt al dat stuifmeel in de mannelijke delen, hoe krijg je dat in godsnaam bij de vrouwelijke delen?
Wind is één optie, maar niet de meest efficiënte. Hoe verzeker je dat je stuifmeel bij de juiste bestemmeling geraakt? De enige manier is om grote hoeveelheden stuifmeel aan te maken. Erg economisch is dat natuurlijk niet…
Een andere optie is om bestuivers aan te trekken. Maar hoe doe je dat? Door je bezoeker te belonen met nectar? Je in een opvallende kleur te steken? Door heerlijk te geuren of door de bestuiver te misleiden? Eigenlijk een beetje van dit alles…. 
De productie van nectar speelt een belangrijke rol en verhoogt de frequentie waarmee bloemen door insecten worden bezocht. Hiermee verhoogt ook de kans om het stuifmeel over te dragen naar andere bloemen. Anderzijds vergt het produceren van nectar heel wat energie. Uit een onderzoek van Southwick (1984) en Harder & Barrett (1992) blijkt dat het produceren van nectar tussen 3,3-30% van het totale energiebudget van een plant kan beslaan.
Hoe weet een bij nu welke bloem leeg is en welke nectar bevat? Bij sommige bloemen is het duidelijk te zien aan de hoeveelheid stuifmeel op de meeldraden zoals bij lelies en rozen. Maar wat met bloemen die hun meeldraden niet zo ostentatief tonen, zoals bijvoorbeeld smeerwortel? Bijen en andere insecten (zoals vlinders) kunnen met hun voelsprieten geuren detecteren. Bijen zijn bedekt met een laagje olie die hun lijfje waterafstotend maakt. Maar het fungeert ook als een soort parfum om een partner aan te trekken. In ons geval vertelt het bijen die op zoek zijn naar nectar waar één van hun collega’s net geland is. Is het parfum nog sterk aanwezig, dan beseft de bij dat het bezoeken van de bloem verloren moeite is. Op deze manier verspilt de bij geen tijd in het zoeken naar voedsel.
 
Om de bezoeker naar je winkel te lokken moet je natuurlijk wel de aandacht trekken. Aanvankelijk hadden planten niet zoveel kleur, eerder 50 tinten groen. Voor de plant bleek echter het groeien van bloemen een extra voordeel voor de voortplanting. Bladeren transformeerden in bloemen en langzaamaan kregen deze bloemen alle kleuren van de regenboog. Insecten bekijken kleuren echter anders dan wij. Zij kunnen UV licht waarnemen waardoor voor hen een soort wegenkaart opengaat. Waar wij een witte lelie zien, zien insecten landingsbanen, patronen en donkere middelpunten die de weg naar de nectar tonen. Dit zijn de honingmerken.
Foto
Witte lelie - Links zoals wij ze zien. Rechts met UV licht zoals insecten ze zien. Bron: Don Komarechka
​Bij een aantal bloemen zien wij deze richtlijnen ook duidelijk: Viooltjes hebben als het ware pijltjes die naar de ‘place to be’ wijzen, vingerhoedskruid heeft een heel vlekkenpatroon om de aandacht van het insect te trekken. 
Foto
Driekleurig viooltje (Viola tricolor) met honingmerken in de vorm van strepen
Foto
Vingerhoedskruid (Digitalis purpurea) met honingmerken in de vorm van vlekken
​Kleur speelt ’s nachts echter geen belangrijke rol. De meeste nacht bloeiende bloemen zijn daarom wit. Logisch vermits lichte bloemen het meest oplichten in het maanlicht. De ogen van insecten vangen fotonen op en accumuleren de impulsen totdat het signaal sterk genoeg is om een beeld te vormen.
De geur echter is voor nachtbestuivers belangrijker. Heb je je al ooit afgevraagd waarom de avondjasmijn pas ’s avonds zijn zoete bedwelmende geur verspreidt? Inderdaad, om nachtvlinders aan te trekken. 
Foto
Silene-uil op avondkoekoeksbloem, bron: Zoran Bosovic)
Ook de avondkoekoeksbloem (Silene latifolia) is hiervan een mooi voorbeeld. Tijdens de vooravond openen de witte bloemen zich en gaan ze een sterke geur verspreiden. Deze geur lokt de silene uil (Hadena bicruris) die spijtig genoeg niet enkel tuk is op de nectar en de bloem bestuift, maar ook zijn eitjes in de bloem legt. De rupsen voeden zich met de zaadjes. Heeft het voor de avondkoekoeksbloem dan wel zin om de silene uil als bestuiver te nemen? Toch wel en om de vreetschade te beperken heeft de avondkoekoeksbloem een slim trucje bedacht. 
Ze kan zaden met rupsen van zich afstoten en op de grond laten vallen. Dit trucje past ze voornamelijk toe indien er andere onschadelijke bestuivers in de buurt zijn zoals de gamma-uil en koperuil.
​Soms kan de bloem haar geur ook gebruiken om bestuivers te verleiden. De gevlekte arondskelk (Arum maculatum) groeit in vruchtbare, kalkrijke en vochtige bossen, maar ook naast heggen en struiken. Wanneer de bloem rijp is, verhoogt ze haar temperatuur zodat ze gaat geuren. Geen lekker parfum, maar de geur van rottend vlees. Dit trekt vliegen aan die langs de gladde wand van de bloem naar beneden glijden. Aan de basis van de spadix verhindert een ring met neerwaarts gebogen haartjes de ontsnapping. In ruil voor haar tijdelijke gevangenschap krijgt de vlieg nectar van de vrouwelijke bloemen. Tijdens de nacht wordt de wand minder glad en bloeien de mannelijke bloemen open van beneden tot boven. Tijdens de ontsnapping naar boven kruipt de vlieg over deze mannelijke bloemen en neemt zo het stuifmeel mee naar de volgende verleidster. Een uitstekende manier voor kruisbestuiving. 
Foto
Gevlekte arondskelke (Arum maculatum) bron: Biodiversity Heritage Library
​Naast kleur en geur speelt de vorm een belangrijke rol. Sommige bloemen zijn helemaal niet kieskeurig wat bestuivers betreft, andere hebben zich gespecialiseerd in het aantrekken van één bepaalde soort.
Wilde peen is een bloem die niet kieskeurig is en zeer toegankelijk is voor diverse insecten: kevers, vlinders, bijen, vliegen, 
Foto
Zonnebloem met buisbloemen
Foto
Wilde Peen met boktor
Foto
Verbena met kolibrievlinder bron: natuurpunt
​De bloemen uit de composieten familie zijn al ietsje kieskeuriger. De lengte van de buisbloemen bepaalt in grote mate welke bestuiver aan de zoete nectar kan. Hoe langer de buisbloem, hoe langer de tong van de bestuiver. Zonnebloemen, familie van de composieten, trekken met de buitenste felgele blaadjes de insecten aan. De echte bloemen zitten echter in het grote ronde centrum. Ze heeft tot wel 2000 buisbloemen die rijpen van buiten naar binnen toe en waarbij de zonnebloem ervoor zorgt dat de stampers (vrouwelijke deel) het eigen stuifmeel niet kunnen opvangen. Zolang de meeldraden actief zijn, blijft de stamper opgeborgen. Pas wanneer de meeldraden verwelkomen (verwelken?) komt de stamper uit het bloempje.
Een groot aantal bloemen is bilateraal symmetrisch: bijvoorbeeld de vlinderbloemen, reukerwten, vingerhoedskruid en orchideeën. Deze symmetrie leidt de bestuiver naar het midden van de bloem. Bilateraal symmetrische bloemen zijn al minder toegankelijk dan de open bloemen. Een mooi voorbeeld is de kamperfoelie (Lonicera) die met zijn nectar veel insecten aantrekt, maar enkel de pijlstaartvlinder kan het onderste uit de kan van de lange kroonbuis halen. De kolibrievlinder is een regelmatige bezoeker van de kamperfoelie, maar op ijzerhard (Verbena bonariensis) is hij ook verzot.
 
Veel soorten zijn zo gebouwd dat ze maar één soort bestuivers aantrekken. Deze ver doorgedreven specialisatie is vooral te vinden bij de orchideeën. Dit is dan ook de reden waarom de bloem héél erg lang bloeit. Ze wacht geduldig tot de juiste bestuiver langskomt. Uit een studie van Dressler (1993) blijkt dat één derde van de orchideeën (en er zijn naar schatting 19500 soorten) geen nectar produceren, maar hun bloemvorm, kleur of geur gebruiken om mannelijke insecten  te verleiden.
Sommige orchideeën bezitten een honingmerk en geuren naar nectar, maar bieden het niet aan. Een tweede bijkomend kenmerk is de variatie in bloemvormen. Deze soorten bloeien meestal in de vroege lente en trekken onervaren insecten aan die van een kale reis terugkomen, meestal hommels. Intussen dragen de hommels na een bezoek wel de pollinaria (stuifmeelpakketjes) rond waardoor ze andere orchideeën in de buurt kunnen bevruchten. Hiertoe behoren soorten uit het geslacht Handekenskruid (Dactyloriza). 
Foto
Hendekenskruid (Dactylorhiza) - Orchis latifolia bron: Wikipedia
​Andere soorten gaan nog een stapje verder en bootsen nectar producerende bloemen na zoals het Rood bosvogeltje (Celephantera rubra). Hierdoor worden vooral solitaire bijen aangetrokken die meestal één of slechts een paar soorten bestuiven. De studie van Nilsson in 1983 toonde aan dat de bloemen van deze orchidee ongeveer dezelfde spectrale reflectie blijken te hebben als bloemen van planten uit de Klokjesfamilie, meer bepaald Prachtklokje (Campanula persicifolia), Ruig klokje (C. trachelium) en Grasklokje (C. rotundifolia). Waar het Rood bosvogeltje in de buurt groeit met soorten uit de klokjesfamilie blijkt de kans op bevruchting 6 keer hoger te zijn dan bij het Rood bosvogeltje dat alleen staat. 
Foto
Rood bosvogeltje (Celephantera rubra)
Foto
Campanula persicifolia
​Heel opvallend zijn echter de orchideeën die vrouwelijke insecten nabootsen en het mannetje eigenlijk verleiden met de belofte aan seks. Voorbeelden van deze groep die in België voorkomen, zijn de Vliegenorchis (Ophrys insectifera), de Hommelorchis (Ophrys fuciflora) en de Bijenorchis (Ophrys apifera). Mannelijke bijen, hommels en wespen komen eerder tevoorschijn dan de vrouwtjes. In deze periode is de rivaliteit tussen de mannetjes het hoogst. Dit is ook de periode dat deze orchideeën bloeien. De orchideeën lijken visueel niet zo op de vrouwtjes, maar lokken de mannetjes wel met geuren van vrouwtjes. Bloemen uit het geslacht van de spiegelorchis (Ophrys) lokken de mannetjes met geurstoffen die op vrouwelijk feromonen gelijken. Het mannetje wil paren met de lip van de orchis. Hij komt bedrogen uit, maar door de beweging komen de stuifmeelklompjes in contact met het mannetje dat de pakketjes meedraagt naar de volgende orchis die hem verleidt. Planten uit dezelfde populatie blijken zelfs in staat te zijn deze geuren lichtjes te veranderen zodat het insect nog andere planten bezoekt vooraleer hij het bedrog door heeft. Dit verhoogt de kans op kruisbestuiving. 
Foto
vliegenorchis (Ophrys insectifera)
Foto
Hommelorchis (Ophrys fuciflora)
​Het amoureuze leven van planten is een verhaal met veel plots en wendingen. Er valt nog zoveel te vertellen over bloemetjes en bijtjes. Maar bestuiving is niet altijd een kwestie van bijtjes en andere insecten. Ook zoogdieren kunnen bloemen bestuiven. In ons tweede deel gaan we hier dieper op in en komen we ook met enkele straffe verhalen over opmerkelijke manieren van bestuiving.
 
 
Bronnen:
Een verhaal met een angel, DAVE GOULSON – uitgeverij Atlas Contact
Plant love, The scandalous Truth About the Sex Life of Plants, MICHAEL ALLABY – filbert press
Natuurpunt Nieuwsbrief 18 augustus 2017
Bestuiving bij orchideeën, over bloemen en bijen, verleiding en bedrog - HANS JACQUEMYN, REIN BRYS & MARTIN HERMY - Natuur.focus 109 2(3): 109-114
Nachtvlinders als bestuiver, Vlinderstichting Nederland
2 Comments

Onbekend is onbemind -                          Het wortelgestel

2/1/2021

1 Comment

 
Foto
Flore médicale (1819), partie élémentaire par J. L. M. Poiret, Tableau III, eigen foto
auteur: Hilde Orye
“Terwijl de bladeren, elegant opgehangen aan de takken van de bomen, hun taak als voedselorgaan op een briljante wijze volbrengen en zich in open lucht vertonen als een schitterende verschijning, kwijten de wortels, diep verborgen in de aarde, ontzien van elegante vormen, zich van even belangrijke taken. Zodoende verfraait God, schepper van de wereld, alles wat hij voor de ogen van de mens zichtbaar gemaakt heeft. Het lijkt erop dat Hij ons zowel talrijke objecten van plezier geschapen heeft als de elegantie beroofd heeft aan de dingen die Hij voor onze ogen verbergt. Eigenlijk, wat een verschil tussen de bloeiende en groene kruin van een mooie struik en de grote massa van vertakte, vormeloze en kronkelige wortels met hun warrige haartjes.” (1)
​
Vergeef me deze ietwat stijve intro, maar dit is de bedenking die de auteur Jean Louis Marie Poiret (plantkundige, 1755-1834) maakt als antwoord op de vraag waarom wortels naar beneden groeien en takken naar boven. Ook nu nog zien kunstenaars weinig esthetische waarde in het wortelgestel. Wortels worden zelden afgebeeld in botanische prenten. Nochtans zijn ze van levensbelang voor planten en zijn er zoveel interessante dingen over hen te vertellen.

Ik kom even terug op de vraag van Poiret, nl.: “Waarom groeien wortels naar beneden?”

Fotowortel met wortelsmuts (calyptra) van een ui, bron Wikipedia
Darwin (natuurwetenschapper, 1809-1882) en zijn zoon zijn de eersten die het gedrag van de wortels grondig bestuderen. Zij ontdekken dat de wortelmuts, het uiterste topje van de wortel, een belangrijk onderdeel vormt en fungeert als een soort primitief brein, maar dan zonder zenuwstelsel. Waarom groeien de wortels van de plant niet in alle richtingen? Omdat het topje van de wortel, de wortelmuts, zwaartekrachtgevoelig is. De wortelmuts (calyptra) beschermt de wortel. Het is een beetje slijmerig en hierdoor kan de wortel vrij gemakkelijk door de aarde bewegen. De groei in de richting van de zwaartekracht noemt met positieve ‘geotropie’. De wortel groeit echter niet recht naar beneden. Door minieme ellipsvormige bewegingen kan de wortelmuts obstakels zoals rotsen ontdekken en omzeilen. Snijdt men de wortelmuts af, dan verliest de wortel zijn zwaartekracht waarneming.  (2)

En zo komen we bij de eerste belangrijke functie van de wortel, nl. het verankeren van de plant in de grond. (Niet altijd, maar daar komen we later op terug). De meeste planten zijn afhankelijk van de voedingsstoffen in de bodem. Het is dus noodzakelijk dat ze niet wegwaaien bij het minste windje, of ontworteld worden door de wisselwerking van eb en vloed. Denk maar aan de steltwortels bij mangrovebomen die de boom stabiliteit geven in de losse, altijd verschuivende zandbodem.
Wortels verschillen sterk van vorm. De grassen bijvoorbeeld hebben een dicht vertakt netwerk dat niet zo diep de grond ingaat. Wanneer je dicht bij een weide woont en gras uit je groentetuin wil trekken, dan weet je dat het heel moeilijk is om een kluit met de hand uit de grond te trekken. Gelukkig, want anders zouden koeien in een mum van tijd een akker hebben in plaats van een grasweide. Penwortels daarentegen groeien diep in de grond. Denk maar eens aan de paardenbloem. Het is bijna onmogelijk om de hele wortel uit de grond te trekken. Meestal breekt ze af en groeit de paardenbloem gewoon verder. Interessant om te vermelden zijn de trekwortels bij monocotylen zoals de narcis en de tulp. Jonge knollen vormen zich boven de oude en wanneer dit enkele jaren zo doorgaat moet de plant boven de grond uitgroeien. Deze ramp kan echter vermeden worden. De jonge knollen ontwikkelen namelijk dikke, vlezige wortels die enkele millimeters kunnen verkorten. Wanneer het ondereinde van de trekwortels in de grond voldoende houvast hebben, krimpen ze en trekken ze de jonge bol op de vereiste diepte. Ingenieus toch! (3)
Nog een andere soort wortels die het vermelden waard zijn, zijn de plankwortels. Dit zijn bovengrondse wortels die in een stervorm onderaan de boom zitten. Ze geven de boom meer stevigheid. Een mooi voorbeeld uit de tropische regenwouden zijn de imposante plankenwortels van de Ficus macrophyllus, maar ook onze Europese Fladderiep (Ulmus laevis) heeft dergelijke wortels.
Foto
steltwortels,
Foto
Penwortel, Taraxum officinale (paardebloem), bron: Wikipedia
Foto
plankwortels van de Ulmus laevis (fladderiep), bron: Wikipedia
In het kader van de verankering moeten we ook spreken van wortels die zich niet de grond inboren. Denk maar aan de hechtwortels van de klimop. Deze luchtwortels ontstaan wanneer de stengel een oppervlak aanraakt. De reactie op aanraking noemt men ‘thigmotropisme’. Dikwijls heerst de misvatting dat de luchtwortels scheurtjes in de gevel maken, maar dit is niet waar. De hechtschijfjes van de luchtwortels zoeken oneffenheden en putjes in het gevelwerk op om zich vast te ankeren. Wanneer de hechtschijfjes zich vastankeren produceren ze een lijmachtige substantie waardoor het zo moeilijk wordt om ze te verwijderen. Maar geen paniek, een klimopje tegen de muur heeft zo zijn voordelen. Het is een uitstekende isolator en zorgt voor biodiversiteit in de tuin. Niet te vergeten dat een klimopgevel ook een esthetische waarde heeft. Ook epifyten, bijvoorbeeld de orchideeën die op bomen groeien hebben geen grondwortels, maar luchtwortels die voeding opvangen uit de regendruppels. 
Foto
hechtwortels van de Hedera helix (klimop), bron: Wikipedia
Foto
luchtwortels orchidee, bron: Wikipedia
​En hier komen we bij een tweede belangrijke rol van de wortels, nl. het opnemen van voeding en het bewaren van voedingsstoffen. Een plant kan niet zonder water en mineralen en de wortels, meer bepaald de wortelhaartjes zorgen voor de opname van deze essentiële dingen. Ze zijn 5 tot 17 micrometer in doorsnee en 80 tot 1500 micrometer lang. Ze hebben maar een beperkte levensduur en worden meestal niet ouder dan drie dagen. In voedselrijke grond (bijvoorbeeld in gecontroleerde kweekomstandigheden) is het wortelgestel niet zo uitgebreid als in voedselarme grond. Bij droogte of gebrek aan mineralen breidt het wortelgestel uit om op zoek te gaan naar ideale omstandigheden. Dit gaat ten koste van de groei boven de grond.  Bij tweejarigen fungeert de wortel ook als opslagplaats van koolhydraten. Dit gebeurt in het eerste levensjaar van de plant waarin de wortel opzwelt. Het doel is om de plant voldoende energie te leveren voor het produceren van bloemen, nectar en zaden. Daarom is het belangrijk om de wortel van tweejarigen te oogsten in het eerste jaar, wanneer de hoeveelheid koolhydraten piekt.
FotoDe keukenbeet (keukenbiet), uit Praktische leergang over groententeelt, Em. Stappaerts, 1915, bron: eigen foto

Foto
Het Pando bos, Utah, bron: Wikipedia
​Wortels spelen ook een voorname rol in de vegetatieve voortplanting van de plant. Wanneer nieuwe planten gevormd worden door middel van bollen, wortelstokken of uitlopers, door scheuren, stekken of enten, spreekt men van de vegetatieve voortplanting. 
Het “oudste en grootste levende organisme” bevindt zich in de Amerikaanse staat Utah. Het zogenaamde Pando-bos bestaat uit ratelpopulieren die allemaal uit hetzelfde wortelstelsel groeien. Daardoor staat het geclassificeerd als één organisme. Het bos, dat uit meer dan 47.000 genetisch identieke bomen bestaat en een oppervlakte van 43 hectare heeft, is naar schatting maar liefst 80.000 jaar oud. Mogelijk is het daarmee het oudste, zwaarste én grootste organisme op aarde. ​
Fotoluchtwortels bij mangrovebomen op het eiland Yap, Indonesië
​Een laatste functie van de wortel is ademen. Geef je een plant te veel water, dan kan je plant verstikken. Sommige planten echter groeien met speciale ademwortels (pneumatofoor of pneumatorhizie). Dit zijn door de wortels gevormde kegelvormige organen die boven de grond of het water uitsteken waardoor planten die in het water staan kunnen beschikken over lucht. Deze organen zijn bedekt met lenticellen, die nodig zijn voor de uitwisseling van gas. De mangrove heeft dergelijke wortels. Ook bij de moerascipres treft men soms ademwortels aan.

​De laatste jaren doet men veel onderzoek naar de symbiose tussen wortels en schimmels. De symbiose noemt men mycorrhiza. De schimmels absorberen voedingsstoffen uit de grond en geven die af aan de plant. De plant geeft in ruil suikers terug aan de schimmel. De opnamecapaciteit van de wortels neemt gemiddeld met wel 700% toe, waardoor planten gemakkelijker en efficiënter water en voedingsstoffen opnemen. Mycorrhiza-schimmels dragen bij aan de resistentie van planten tegen ziekteverwekkers in de bodem, droogte en zware metalen. Bovendien bezetten deze gunstige schimmels de ruimte rond de wortels, waardoor bodemziekten minder groeiruimte hebben.

Er valt waarschijnlijk nog veel meer te vertellen over deze ondergewaardeerde delen van de plant, maar er is nog één ding dat ik u niet wil onthouden: de Wurzel atlas. Drie onderzoekers van het Pflanzensoziologisches Institut, Klagenfurt (nu in Bad Goisern, Oostenrijk) onder de leiding van Prof. Dr. Lore Kutschera hebben zich 40 jaar toegelegd op het voorzichtig opgraven van wortelgestellen en het tekenen ervan. Het resultaat is een verzameling van meer dan 1000 illustraties die netjes verzameld zijn in de Wurzel atlas. En die mag gezien worden. Zelfs een onooglijke wirwar van vegetatieve wormpjes wordt zo een lust voor het oog. ​
Foto
wortelgestel van Campanula scheuchzeri, Wurzelatlas
Foto
wortelgestel van Adonis vernalis, Wurzelatlas
Foto
wortelgestel van Cerastium uniflorum, Wurzelatlas

Bronnen:
(1) Flore médicale, partie élémentaire par J. L. M. Poiret, continuateur du dictionnaire de botanique de l'Encyclopédie Méthodique. Iconographie végétale par P. J. F. Turpin. ; Tome septième. -- IIe. Partie – p (89) 
(2) Botanische revolutie, auteur: Norbert Peeters, uitgeverij: KNNV uitgeverij, 2016,  ISBN nummer: 9 789050 115780
(3) Leerboek der plantkunde, auteurs: Reinders/Prakken, uitgeverij: Scheltema&Holkema, 1964
Wikipedia

link naar Wurzelatlas: 

1 Comment

Orchideeën….door sommigen aanbeden, door anderen gemeden

9/11/2020

1 Comment

 
en zelf hoorde ik tot voor kort tot de laatste groep want volgens mij bestond er maar één soort: grote onnatuurlijk witte bloemen, verwerkt in heel wat bruidsboeketten en bloemstukken eventueel met de takken naar elkaar gebogen in een hartvorm.  Deze in mijn ogen ‘plastiek’ aandoende bloemen ontbreekt het aan natuurlijkheid, aan fijnheid, aan sensualiteit.  Tot voor kort dus…. tot ik een bezoek bracht aan de Orchideeëntuin van de  Singapore Botanic Gardens  waar weinig tot bijna geen grote onnatuurlijk witte orchideeën, maar wel grillige Psychopsis, rode Maxillaria, gele gestippelde Promenaea, honderden soorten Phytesia’s en Calanthes te vinden zijn.  Allemaal fijne tere boeketjes die ik nooit eerder had gezien.  En ja, nu ben ik het wel eens met sommige mensen dat deze bloem het kroonjuweel is van de kamerplanten.  Of toch niet helemaal, want we vergeten dikwijls dat sommige soorten het best buiten aarden in hun natuurlijke biotoop.   
We zijn begin de jaren 30 van de 19de eeuw als Europa – en vooral België – tot het wereldcentrum van de orchideeëncultuur behoort.  Zowel Jean Linden (1) als Louis Van Houtte gaan in Zuid-Amerika op zoek naar zeldzame orchideeën. Deze exotische bloemen worden door onze wetenschappers bestudeerd en overgebracht naar Europa om verder onderzocht te worden in onder andere de Rijksplantentuin in Brussel.  Niet enkel de wetenschap heeft baat bij dit plantje, ook de toen opkomende nieuwe burgerij wil aantonen wat ze zich kan aanschaffen.  Ze worden hier ter plaatse, met wisselend succes, gekweekt en duur verkocht.  Je kunt stellen dat er een soort hebzucht ontstaat; wie het kan betalen heeft een of meerdere orchideeën in huis. 
Zowel Jean Linden als Louis Van Houtte laten de orchidee aan bod komen in hun wetenschappelijke uitgaven. Maandelijks verschijnt Lindenia: Iconographie des orchidées, het wetenschappelijk tijdschrift van Jean Linden en Louis Van Houtte buigt zich over de geïllustreerde catalogi   Flore des Serres et des Jardins de l’Europe (2).   De besproken bloemen worden in deze publicaties met mooie botanische platen geïllustreerd, ofwel door henzelf getekend ofwel door tekenaars die ze in dienst hebben.  Ze worden op zo’n manier weergegeven dat ze aantrekkelijk, dus het verkopen waard zijn voor de lezer.  Je vindt er geen weergave van de plant op zich in terug, laat staan van haar biotoop.  De nadruk ligt wel degelijk op ‘het schone’. (3) Over onze inheemse orchideeën wordt hier nog niet gesproken.
Gelukkig borrelt er af en toe iets moois uit toeval, interesse, hard labeur en passie. We schrijven 1969 als Elisa Klopfenstein (1921-2018) de plantenpassie van haar man, arts en dermatoloog Philippe Toussaint, weet te waarderen; samen besluiten ze orchideeën te onderzoeken, te inventariseren en te tekenen.  Haar algemene tekenstudies aan de academie in Mechelen en in Brussel, en vervolgens het jarenlang tekenles geven aan de Rijksnormaalschool voor meisjes (4) in Laken liggen aan de basis van haar talent.
Het koppel Toussaint woont op dat moment in Jette bij Brussel en gaat wekelijks naar de serres van het Solvaypark (5) in Tervuren exotische orchideeën bestuderen.  Ter plaatse worden de eerste notities genomen waarna de plant mee naar huis gaat. (6)  Er volgt een microscopisch onderzoek, er wordt opgezocht waar ze vandaan komt, eventueel door wie en/of wanneer het plantje gevonden werd, hoe de plant er nu aan toe is, enz.  Taken die haar man voor zijn rekening neemt.  Ondertussen tekent en schildert Elisa de plant zoals ze de plant voor zich ziet; met de juiste zuivere kleuren, de juiste structuren en vooral de juiste lichtschakeringen.  Het zijn nog geen uitgesproken botanische platen, wel  ‘probeersels’ zoals ze die destijds zelf noemt.  Zo ontstaat een mooie collectie aquarellen die in 1970 voor de eerste maal wordt tentoongesteld in het Huis De Zalm (6) in Mechelen, Elisa’s geboortestad. 

Foto
​Twee jaar van intense samenwerking en genot stimuleren het koppel verder te zoeken naar wilde, inheemse orchideeën.  Met een gids in de hand gaan ze er in de lente van 1971 op uit.  Volgens de gids zijn er in België vierenvijftig soorten orchideeën te vinden.  De eerste wilde orchidee vinden ze in Treignes het is een mannetjesorchis, de Orchis mascula (8).  Elk vrij moment dat ze samen hebben, gaan ze op jacht, gebied na gebied wordt doorlopen op zoek naar deze subtiele plantjes en dat vier jaar lang.  Ze vinden echter maar vijventwintig van de vierenvijftig soorten die in de gids vermeld staan. 
Ze kloppen aan bij het toenmalige departementshoofd van de Rijksplantentuin in Brussel,  André Lawalrée.  Ze laten hem de aquarellen zien die Elisa gemaakt heeft van de gevonden orchideeën.  André Lawalrée beslist hen mee te nemen naar Frankrijk.  De eerste uitstap naar Laon in het departement Aisne en latere zoektochten meer naar het zuiden zijn het begin van hun samenwerking met de Plantentuin.  Zowel in Frankrijk als in het Groothertogdom Luxemburg vinden ze de overige negenentwintig in België verdwenen soorten. (9)
Foto
​Telkens hanteren ze dezelfde werkmethode.  Orchideeën bloeien in de lente tijdens de maanden mei en juni.  In die twee maanden gaan Elisa en haar man op pad.  De Plantentuin geeft hen toestemming (10) het tere plantje uit te spitten, met wortel en kluit, en het mee naar huis te nemen om het te bestuderen.   Haar man maakt de technische fiche op en Elisa maakt de habitustekening (11).  Alles moet vlug gebeuren want een andere omgeving, andere warmtegraad en luchtvochtigheid hebben een negatieve invloed op het groeiproces van dit tere plantje.  Het betekent dat Elisa zich uren onafgebroken moet concentreren op één tekening.  Eerst tekent zij het deel dat we boven de grond zien, op ware grootte.  Daarna volgt een detail van de bloemen.  Deze details worden minutieus 3x of zelfs 6x vergroot, en elk bloemblaadje wordt apart geschilderd.  De stamper, het zuiltje, het pollinium of stuifmeelklompje en een doorsnede van de stengel worden vergroot x10 weergegeven.  Als laatste komt het ondergrondse deel van de plant op ware grootte.   Het kost haar één week tijd om één botanische plaat klaar te hebben.  En het resultaat mag er zijn: de natuurstudies zijn kunstwerkjes geworden.  Als het werk erop zit, planten ze de orchidee terug waar hij vandaan komt.  Tenslotte gaat het koppel Toussaint achteraf nog eens kijken of het plantje deze ongewone reis goed doorstaan heeft. 
De vierenvijftig platen ‘Belgische’ wilde orchideeën zijn klaar in 1982 en de Plantentuin publiceert ze in vijf series met elk twaalf botanische kleurplaten.  De Orchidaceae Belgicae (12) heeft een bijhorende tekst in vier talen met de technische fiches van Philippe Toussaint.   De natuurgetrouwe weergave van deze orchideeën danken we aan Elisa Klopfenstein die elke orchidee observeert en schildert zoals die vóór haar staat.  Dat impliceert dat eventuele beschadigingen niet worden weggelaten.  Ook de omliggende plantjes worden op de botanische plaat gezet, alsof ze nog in hun oorspronkelijke biotoop te zien zijn. 
Foto
​Elisa Klopfenstein is wel beroemd geworden door haar orchideeën maar laten we niet vergeten dat zij ook cactussen en paddenstoelen heeft getekend.  Haar samenwerking met de dienst Mycologie van de Plantentuin is niet te onderschatten en vormt nog steeds een verrijking voor de wetenschap.  Niets is vermoeiender dan een ganse dag boven een  microscoop zitten om elk deeltje van de schimmel heel precies op papier te zetten.  Deze werken zijn dan ook completer dan welke microscopische foto ook.  Samen met onder andere de mycoloog Louis Imler (13) maakt Eliza meer dan 120 aquarellen van schimmels en paddenstoelen.  Daarnaast staat ze studenten zoals de Congolees Longwa Ngoy (14), met raad en daad bij.  
Foto
​Naast de vele exposities in België stelt Elisa haar werken ook wereldwijd tentoon.  Met een aquarel van de Gymnadenia cocopsea of de Grote muggenorchis uit 1983 neemt ze in 1992 deel aan de 7th International Exhibition of Botanical Art & Illustration georganiseerd door ‘Hunt Institute for Botanical Documentation’ te Pittsburgh in de Amerikaanse staat Pennsylvania.  Het jaar daarop, in 1993, wordt Elisa zelfs vereerd met de eerste prijs en een gouden medaille tijdens de ‘14th Glasgow Orchid Festival’ in de Schotse hoofdstad.  Later verschijnt een publicatie met zesennegentig wilde orchideeën die Elisa in Frankrijk vond, met inbegrip van de vierenvijftig die eerder gemaakt zijn.  De West-European Orchids worden in 1994 onder haar naam uitgegeven door de Nationale Plantentuin van Meise. 
Elisa’s ogen verslechteren en haar echtgenoot, haar drijvende kracht, overlijdt in 1996.  Hiermee stopt de samenwerking met de Plantentuin en stopt Elisa met tekenen.                
Elisa Klopfenstein overlijdt in 2018 op 97-jarige leeftijd in Mechelen.   
​
Inge Van Biervliet
 
Met dank aan Omer Van de Kerckhove, wetenschappelijk botanisch illustrator, en Nicole Hanquart, bibliotheekverantwoordelijke van de Plantentuin in Meise.

Bijlage
In 1984 krijgt de provincie Luxemburg er een natuurgebied van zowat 1ha bij.  Het gaat om ‘la réserve naturelle, Lisa et Philippe Toussaint’ in het gehucht Ansart nabij het stadje Tintigny.  Aanvankelijk vond men er middenin een ruim weiland een mergelgroeve (une marnière) ; er werd kalk ontgonnen, die diende als meststof voor de landbouw en om verzuring van de grond tegen te gaan.   Toen de groeves niet meer gebruikt werden, vulden ze zich met water en bleken een biotoop te zijn voor zeldzame flora, o.a. de Dactylorhiza majalis of mei-orchidee.

In 1987 vindt de Belgische botanicus Pierre Delforge een nieuwe orchidee op Sicilië, meer bepaald in Syracuse.  Hij noemt haar Ophrys toussaintiana naar ik vermoed verwijzend naar Philippe Toussaint.  Misschien is de tijd nu rijp om een orchidee te dopen met de naam Elisa Klopfenstein, als eerbetoon aan deze grote dame.   

De plaatsen waar je wilde, inheemse orchideeën in België kunt vinden zijn schaars. Ze staan op de lijst van wettelijk beschermde planten, een lijst die in 1973 werd opgesteld.  In 2006 volgt een Vlaamse Rode Lijst van Planten, in navolging van Nederland dat al in 2002 een rode lijst heeft opgemaakt.  Opmerkelijk is wel dat vele orchideeën in Nederland sinds 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd worden door de Wet natuurbescherming.  Maar we blijven optimistisch, er zijn nog wel een paar soorten te vinden zoals de Hilantoglossum hircinum of de bokkenorchis, de Cephalanthera damasonium of het bleek bosvogeltje, de Orchis anthropophora of de poppenorchis, de Herminium monorchis of de honingorchis, de Dactylorhiza incarnata of de vleeskleurige orchis, de Orchis militaris of het soldaatje, de Orchis purpurea of de purperochis, de Neotinea ustulata of de aangebrande orchis, de Neottia ovata of de grote keverorchis, de Dactylorhiza majalis of de brede orchis, de Dactylorhiza maculata of de gevlekte orchis, de Platanthera bifolia of de welriekende nachtorchis en de Epipactis palustris of de moeraswespenorchis (15).  De Rietorchis of Dactylorhiza praetermissa komt vooral voor in kleiputten.  De Ophrys holoserica of de hommelorchis, de bergnachtorchis, de grote muggenorchis en de Orchis mascula of mannetjesorchis zijn zéér zeldzame soorten en zijn moeilijk te vinden. De Orchis simia of aapjesorchis is quasi verdwenen.  Anderzijds is de Ophrys apifera of de bijenorchis door de klimaatverandering aan een geweldige opmars bezig. (16)     
​
De zeldzame wilde orchideeën vind je in België vooral in natuurreservaten.  Een unieke collectie met meer dan 1000 soorten orchideeën, al dan niet bedreigde, zijn te zien bij kwekerij Petrens in Sint-Denijs-Westrem
 
Noten
  1. Jean Linden trekt op 18-jarige leeftijd, tijdens zijn eerste jaar wetenschappen, op expeditie naar  Zuid-Amerika.  https://www.bestor.be/wiki_nl/index.php/Stoere_wetenschap:_Belgische_plantenjagers_op_missie_(19de_E)
  2. Lees meer over Louis Van Houtte op onze blog https://www.botanischekunstenaarsbelgie.be/blog/flore-des-serres-et-des-jardins-de-leurope
  3. We spreken hier enkel over catalogi om de plant te kunnen verkopen.  Er zijn inderdaad al eerdere botanische publicaties  die niet enkel de schoonheid van de plant benadrukken, maar ook het botanische aspect belichten.  Denk hierbij aan  Les Liliacées van PJ Redouté 
  4. Dit mooie modernistische  en art-deco gebouw is nog steeds in gebruik http://www.irismonument.be/nl.Brussel_Laken.Karel_Bogaerdstraat.2.html
  5. Het tijdschrift Jardins & Loisirs meldt in het eerste nummer van 1998 dat Ernest Solvay een patiënt is van Philippe Toussaint, waardoor ze deze serres mochten betreden en de planten bestuderen.  Ernest Solvay was echter al overleden in 1922 waardoor hij onmogelijk een patiënt van dokter Toussaint kon zijn.  Waarschijnlijker is dat zijn kleinzoon Ernest-John een patiënt was. 
  6. Nà hun werk gaat de plant terug naar de serres van het Solvaypark
  7. Het verbond voor Heemkunde, opgericht in 1941, heeft zijn kantoren in ‘Huis De Zalm’, voorheen het gildehuis ‘Den Grooten Zalm’ van de visverkopers gelegen aan de Houtwerf nr5 te Mechelen.  Vanaf 2002 verandert de naam in Heemkunde Vlaanderen en gaat het in 2019 op in ‘Histories vzw’  www.historiesvzw.be met 3 kantoren in Mechelen, Gent en Merksem.  Naast af en toe een tentoonstelling in het huis, wordt tot 2009 het driemaandelijks tijdschrift ‘Ons Heem’ uitgegeven
  8. Treignes ligt op 15 kilometer ten oosten van het stadje Couvin in de provincie Namen.  Het terrein waarop de mannetjesorchis gevonden werd,  is nu verkaveld. 
  9. Tijdens de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw zijn we massaal beginnen verkavelen om ons elk een huis te bouwen met een mooie tuin eromheen.  Veel natuurgebieden hebben het moeten bekopen en zijn hierdoor verloren gegaan.  Niet alleen bomen sneuvelden, ook de weinige kostbare plantjes zoals de inheemse ‘wilde’ orchidee verdwenen. 
  10. Het is bij wet verboden wilde orchideeën uit te steken, niet enkel omdat ze zeldzaam worden, maar ook omdat ze een zo kieskeurige leefomgeving gewoon zijn dat ze bij ons thuis niet zullen groeien. Info : www.trekkings.be
  11. Een habitustekening laat alle kenmerken zien die nodig zijn om te bepalen om welke soort het gaat en waarbij de tekenaar zich houdt aan bepaalde richtlijnen.    Het is de belangrijkste tekening voor wetenschappelijke publicaties. Zie hierover meer op: http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i002294.html
  12. Reproducties zijn nog steeds te verkrijgen bij de Plantentuin in Meise
  13. Louis Imler (1900-1993) is ook medeoprichter van de Antwerpse Mycologische kring.  Zijn herbarium en aantekeningen zijn in het bezit van de Plantentuin.  Info : FelixArchief Antwerpen
  14. Académie Royale des Sciences d’Outre-mer, Commission de la Biographie belge d’Outre-Mer.  Belgische Overzeese Biografie, Tome IX, 2015, col.300-302, André Lawalrée, 30 mars 1999
  15. Bioloog en natuurfotograaf Paul van Hoof heeft enkele  mooie foto’s van wilde orchideeën genomen, zie hiervoor op :  https://www.natuurfotografie.nl/18-fotos-van-wilde-orchideeen/  .  Het mooie aan dit artikel is dat van Hoof naast de foto veelal de vindplaats vermeldt.
  16. www.natuurpunt.be
1 Comment

‘De coniferen van deze kunstenaar overtreffen in schoonheid de beroemde dennen van Bauer (1) …

5/30/2020

0 Comments

 
​…en helaas blijft het werk onbekend’, schrijft plantkundige André Lawalrée (2) in 1950 in het Natura Mosana (3) en zelfs in 1980 in het BN (4).
Foto
Encephalartos villosus, Lemaire, ad nat.del., 21 juni 1923
Foto
De lezer zal de vele voetnoten opmerken en zich afvragen waarom die niet zomaar in de tekst zijn verwerkt.  Indien we dat toch doen, zal de persoon in kwestie op de 2de plaats komen te staan en dat is net wat we niet willen.  Die voetnoten zijn echter wel nodig om de tekst volledig te begrijpen.
 
In Watermaal-Bosvoorde wordt op 9 augustus 1883  Hélène Durand  geboren.  Als dochter van een botanicus en kleindochter van een schilder worden zowel de kennis van de plantenwereld als van het tekenen haar in de schoot geworpen.                                                  
​Grootvader Louis Durand (1817-1890) is predikant en schilder in het prachtige kanton Vaud in Zwitserland.  Zijn werken moeten kwalitatief goed geweest zijn aangezien hij verschillende malen uitgenodigd wordt door de Société suisse des Beaux-Arts voor deelname aan tentoonstellingen in de stad Lausanne.  Vooral zijn landschappen vallen enorm in de smaak.  Als Hélènes grootvader met een Belgische huwt, komt hij in België wonen.  Hun zoon Emile, één van de oprichters van de Cercle des jeunes botanistes liégeois (5), deelt zijn interesse voor de plantenwereld met zijn jongere broer Théophile (1855-1912), de vader van Hélène ​Durand.  Théophile heeft zelf een nauwe band met andere botanici die hem helpen zijn kennis in verband met de flora in België en Zwitserland te verbreden.  Hij kan aan het werk in de Rijksplantentuin, de Jardin botanique de l’Etat.  In 1879 als vrijwilliger, in 1895 als curator en zijn vele werk en publicaties zorgen ervoor dat hij er in 1902 directeur wordt.  Dat zijn reputatie een gevestigde waarde is, blijkt uit zijn deelname aan het Internationaal Botanische Congres (6) en de vele catalogi met zijn onderzoeken en zijn publicaties die in veel buitenlandse botanische tuinen als handleiding worden gebruikt (7).  Zo helpt hij bijvoorbeeld mee aan het eerste aanvullende deel van de Index Kewensis (8). 
 
We zijn rond de eeuwwisseling in een periode beland waar België door zijn economische groei tussen andere welvarende landen staat, we hebben zonet de 1ste schoolstrijd (1878-1884) achter de rug en de kloof tussen verschillende kunstenaars en wetenschappers wordt gedicht.  Men wisselt ideeën uit en men verenigt zich, zie bijvoorbeeld de Belgische kunstenaarsgroep Les XX.  Hélène Durand mag, al is ze een meisje, studeren en behaalt op 20-jarige leeftijd haar welverdiende diploma ‘Maitresse des arts professionnels’ (9).  Wegens geldgebrek kan de Plantentuin geen tekenaar, illustrator of ontwerper aanwerven, en haar vader, op dat moment directeur, vraagt of ze komt helpen, op vrijwillige basis weliswaar, zonder bezoldiging.  
FotoPolystachya poluchaete, Krzl, Orchideae, sept 1904, d’après nature
​Naast de tekenlessen die ze vanaf september 1903 onderwijst in l’Académie des beaux-arts te St-Joost-ten-Node gaat Hélène aan de slag in de Rijksplantentuin en volgt ze ondertussen lessen aan de Vrije Universiteit van Brussel (ULB) bij plantenfysioloog Léo Errera.  Deze lessen en de micrografische interesse van de toenmalige conservator van de Rijksplantentuin, Jean Massart, moedigen haar nog meer aan botanisch te tekenen (10).  Omdat de Plantentuin de aankoop van micrografische en wetenschappelijke illustraties niet ziet zitten, tekent Hélène ze met pen of met aquarel minutieus na; dit betekent een enorme verrijking voor de iconotheek, d.w.z. de verzameling gravures, tekeningen, monsters en stalen.  

​Het Afrikaanse land Congo wordt tijdens de conferentie van Berlijn in 1885 aan België toegekend wat op zich een fantastische uitdaging is voor geologische, aardrijkskundige, antropologische en botanische wetenschappers.  Was men voordien enkel met de flora op het Europese vaste land bezig, dan krijgt men nu de gelegenheid de Afrikaanse flora te bestuderen en grote wetenschappelijke inventarissen aan te leggen.  Hiervoor worden verschillende instituten opgericht met als eerste het  Musée du Congo (11).   Koning Leopold II, eigenaar van de Vrijstaat Congo, stuurt Belgische botanici zoals Emile Gislain  en Louis Gentil ter plaatse om de Afrikaanse flora te onderzoeken in de door hen opgerichte  Jardin Botanique d’Eala (12). Veel plantenstalen worden naar België gestuurd om er te worden bestudeerd en geïnventariseerd.  Je zou verwachten dat hiermee in de Rijksplantentuin een uitzonderlijk herbarium wordt aangelegd.  Niets is minder waar.  Geldnood zorgt ervoor dat er veel te weinig mensen hieraan kunnen werken.  Op dat moment is François Crépin directeur van de Nationale Plantentuin (van 1876 tot aan zijn overlijden in 1901) en geeft hij de opdracht om de Afrikaanse flora te inventariseren door aan plantkundige Nijpels.  Nijpels is genoodzaakt een beroep te doen op een vrijwilligster: Mariette Hannon.  Mariette Rousseau-Hannon heeft al eerder haar diensten bewezen aan de Plantentuin (13).  Planten, zaden en stalen worden in vochtige kelders en op zolders gestockeerd, waardoor heel wat verloren gaat.  
Foto
Foto
Twee mycologische tekeningen : 1. Cola Flamignii sterculiaceae, DeWild, 20 nov 1909, d’après échantillon d’herbier en 2. Caloncoba Welwitschii (Oliv)., Bixaceae, 1930uitgegeven in het Bulletin de l’Institut royal colonial I 1930.   
​
​Kunnen we het François Crépin kwalijk nemen dat deze belangrijke verzameling uit Congo verloren ging?  Eigenlijk niet.  Hij heeft er de middelen en de mensen niet voor om alles op een zo goed mogelijke manier te organiseren.                                                                  
​Bovendien gaat zijn interesse naar zijn grote liefde: de roos.  Crépin heeft op dat moment in de Plantentuin een eigen herbarium met 43.000 monsters van wilde rozen.  Ze komen uit België, Nederland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Zwitserland.  Tot op het einde van zijn leven legt hij zich toe op deze collectie.  En het is plantkundige G.A. Boulenger (1858-1937) die dankzij deze schitterende rozencollectie in 1924 een belangrijk en zeer indrukwekkend werk ‘Les Roses d’Europe de l’herbier Crépin.’ maakt.
Het teloorgaan van de herbariums is waarschijnlijk het sein voor Théophile Durand om hier dringend een werk aan te wijden.  Emile De Wildeman (14) krijgt de verantwoordelijkheid  alle stalen die vanuit Congo naar België gestuurd zijn, te bestuderen en te inventariseren. Samen publiceren ze in 1901 : Plantae Gilletianea Congolenses waarin de meeste van de 2100 toegestuurde stalen vermeld staan. 
Daar de botanici die in Congo verblijven, afhankelijk zijn van buitenlandse botanische tekenaars pusht een goeie vriend van François Crépin, nl. Oswald de Kerkhove de Dentergem (15), Hélène Durand zich hiervoor in te zetten.  Van de toenmalige directeur van het Musée du Congo, Baron de Haulleville, krijgt ze in 1906 zelfs de titel  ‘Dessinateur du  Gouvernement du Congo’.  
Foto
Foto
​Encephalartos Laurentianus, De Wildeman, Gillet – Kisantu – Congo, ad nat.del., 27 november 1926      
​Abies Concolor, Lindl. Et Gord. (Cone bleu) de l’Arboretum de Tervueren, 30 sept 1919
Onder toezicht van haar vader werkt ze voor verschillende wetenschappers; nog steeds tegen een zeer geringe vergoeding, af en toe met een subsidie maar meestal gratis.  Zelfs opdrachten van buiten de plantentuin komen op haar af.  Zo begint ze te tekenen voor Guillaume Severin (1862-1938) die op dat moment conservator is van het Musée Royal d’histoire naturelle de Belgique.  Guillaume Severin tekent zelf  entomologische illustraties, insecten dus (16).  We kunnen stellen dat veel tekeningen, toegekend aan Severin, niet enkel van hemzelf zijn, maar ook van de hand van Hélène Durand.  Twee jaar later gaat Hélène tekenen voor Henri Schouteden (1881-1972).  Schouteden is zoöloog en werkt voor zowel het Museum voor Natuurwetenschappen als voor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika.  Ook hier gaat het vooral om illustraties van insecten. 
Jammer genoeg is het niet haar tekentalent maar haar inzet voor de botanische wetenschappen die ervoor zorgt dat Hélène Durand effectief lid wordt van de Société royale de botanique de Belgique in 1908 (17).  Op dat moment werkt Hélène samen met haar vader aan zijn laatste en zijn grootste werk.   Naast het vele werk over Afrikaanse flora maakt vader Théophile Durand er nog één: de Sylloge Florae Congolanae wordt een huzarenstukje van 716 pagina’s met een complete beschrijving van alle gekende Congolese planten met vermelding van plantensoort, de botanische naam van de plant, het geslacht en de vindplaats en met vermelding van de vinder van de plant.   Sylloge Florae Congolanae verschijnt in 1909 en is tot op vandaag een naslagwerk van groot belang voor iedereen die de Congolese flora bestudeert.  Dit is het enige gepubliceerde werk waarin Hélène Durand met haar volledige naam op de titelpagina vermeld staat.  We weten dat vader Durand steeds meer last heeft van zijn ogen.  Is Hélène in dit werk niet alleen de illustrator maar ook diegene die geïnventariseerd heeft, de verwerker van eerdere onderzoeken, de onderzoeker van nieuwe planten? We zullen het waarschijnlijk nooit weten.  Het werk wordt door de Koninklijke Academie van België bekroond met de Emile Laurentprijs 1907-1908 (18). 
Drie jaar later, in 1912,  sterft Hélènes vader en wordt Hélène Durand aangesteld als ‘préparateur au Jardin botanique de l’Etat’; niet als tekenaar maar als voorbereidster wordt ze een betalend werknemer van de Plantentuin.  
Foto
Medewerkers van de Plantentuin – Op de eerste rij de  vierde van rechts staat Hélène Durand.  Vooraan zien we ook  Charles Bommer en Georges Boulenger.
​
Foto
Foto
Een bladzijde uit één van haar schetsboekjes.
Rosaceae.  Pl . 148.  Fruits récoltés sur un poirier en espalier, les petits (voir Fig.C et D.) étant produits par des fleurs tardives.  Comm. Par Mesdemoiselles M. et T. Destrée. 96, Rue Van de Weyer, à Schaerbeck.                        d’après nature,  Hél. Durand. 7/12 1915
​Peziza venosa, Pers. = Discina venosa; Lamb. Pl. 193. Talus herbeux, ombragé par quelques arbres, exposés S-W. Dilkeeb, 3 mai 1918.  C.et E.B.  Champignons – Pezizaceae - 
​d’après nature.  Hél.Durand, 7 mai 1918.
​Ze werkt onvermoeibaar tot ze in augustus 1914 ontslagen wordt (19).  Die ganse maand zorgt zij voor de vluchtelingen en gelukkig kan ze begin september terugkeren naar de Plantentuin.  De omstandigheden zijn er echter niet optimaal.  De gebouwen zijn verouderd en er is geen verwarming.  Maar zoals voorheen blijft Hélène Durand verderwerken.  Zo maakt ze in 1915 tweehonderddrieënveertig tekeningen in opdracht van Charles Bommer (1866-1938), directeur van de plantentuin.    Ze werkt met inkt, met aquarel en met potlood voor het wetenschappelijk werk ‘Materiaux d’étude sur les Gymnospermes  provenant des cultures du Jardin botanique de l’Etat et de l’Arboretum de Tervuren’.  Een meesterwerk met welgeteld zevenveertig tekeningen van Hélène.  In zijn  bosbouwkundig museum, gelegen in de Rijksplantentuin laat Bommer veel tekeningen van Hélène Durand tentoonstellen.  De aquarellen zijn zowel originelen als kopieën die Hélène heeft nagetekend en  illustreren de specifieke eigenschappen van bomen.  
Foto
​Pinus Strobus, L. de l’Arboretum de Tervueren.         
​6 sept 1916, d’après nature.  We lezen van boven naar onder : op schaal 1 ½ de binnenkant en de buitenkant van een zaadknop, op 10/1 een stukje dennennaald, op ware grootte 1/1 dennennaald met de kegelvrucht en op 2/1 de inplanting van de bladeren.
​Charles Bommer is ervan overtuigd dat de botanische wetenschappers niet kunnen werken zonder de hulp van zijn tekenaars, want zo schrijft hij:  ‘Qui mieux qu’un artiste, en effet, peut alors – et encore – rendre les délicats coloris et détails des plantes, que la conservation en herbier tend à rendre moins lisibles?’  Daarom organiseert hij in 1928 in de Plantentuin een tentoonstelling met tekeningen van Hélène Durand en Ray Nyst (20) en hoopt op die manier dat er in de kunstscholen een opleiding botanisch tekenen tot stand zal komen.  Een droom die er helaas nooit komt. 
Ondanks haar zwakke gezondheid maakt Hélène Durand nog mooie werken waaronder twaalf voorstellingen van rozen voor ‘Les Roses de la Belgique’ van Georges-Albert Boulenger.  Ze tekent de roos in al haar facetten.  Met doorsnedes van de kelk, de stengel, de stamper, de meeldraden.  Het zijn allemaal juweeltjes. 
Hélène Durand sterft op 4 augustus 1934. 
Foto
Foto
Lentinus sp. d’après nature.              
​Hél. Durand. 17/6 1911
Lentinus sp. (cf.L.Tuberregium.) Pl.28. Champignons. Kitsantu – Congo (Frère Gillet) (Le sclérote se développe dans des stations très humides.) d’après nature.
​Hél. Durand. 16/6 1911
​De frisheid van de illustraties en de correct gevoelsmatige weergave van de planten, of die nu glanzend zijn of mat, fluweelachtig of glad; ze ontroeren stuk voor stuk. 
Het wordt hoog tijd dat deze dame wordt geëerd. Hélène Durand verdient het meer dan ooit om in de schijnwerpers te staan. 
 
Met dank aan Mevr. Nicole Hanquart, Gestionnaire scientifique – Chef de service Bibliothèque, art et archives – Jardin botanique de Meise
Ikzelf neem de volledige verantwoordelijkheid voor eventuele fouten.
 
                                                                                                                            Inge Van Bierviet
 
 
Noten
 
  1. Over welke van de drie broers Bauer heeft Lawalrée het?  Ze waren alle drie botanisch kunstenaar: Josef (1756-1830) , Franz (1758-1840) en Ferdinand (1760-1826) . 
  2. André Lawalrée (1921-2005) schrijft ook een biografie over Pierre-Joseph Redouté, La famille, l’oeuvre – Bruxelles : Crédit communal – 1996.
  3. Pater Paul Henrard, hoogleraar plantenkunde aan de Universiteit van Namen, brengt in 1947 een wetenschappelijk tijdschrift uit met artikelen van Waalse natuuronderzoekers.  Het tijdschrift omvat prospecties van regionale opzoekingen van zowel botanisten, zoölogen, mycologen, enz… Natura Mosana wordt nog steeds uitgegeven door de Bibliothèque Universitaire Moretus Plantin, Namur en ondersteund door de Société Royale des Naturalistes de Charleroi, de Société Botanique de Liège, de Cercle des entomologistes liégeois en de Société des Naturalistes Namur-Luxembourg. 
  4. Het Franstalig biografisch woordenboek, uitgegeven tussen 1886 en 1986 door de Académie royale de Belgique.  In het woordenboek zijn bekende en minder bekende maar wel vermeldenswaardige Belgen opgenomen met een korte biografie over deze persoon. Het duurt nog tot 1964 vooraleer er een Nationaal Biografisch Woordenboek (NBW) verschijnt door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Kunsten.
  5. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw worden veel botanische verenigingen opgericht, in  België alleen al acht: Société d’horticulture & de botanique de Huy, Société d’horticulture et de botanique de Schaerbeek, Société royale d’agriculture et de botanique de Louvain, Société provinciale d’horticulture et de botanique de la Flandre occidentale à Bruges, Cercle des jeunes botanistes liégeois, Société Botanique de Liège, Société royale d’agriculture et de botanique de Gand, Société royale de botanique de Belgique.  Ofschoon de Brugse vereniging niet meer bestaat, was deze waarschijnlijk de oudste van het land.  We vinden al vermeldingen in 1561.  Enkel de laatste vier verenigingen zijn, soms onder een andere naam, nog actief. 
  6. Het Congrès International de Botanique is een 6-jaarlijks congres voor botanische wetenschappers.  In 1910 hebben Théophile Durand en Baron Adolphe de Moreau d’Andoy de leiding over de organisatie van deze 3de editie. 
  7. Eén van zijn belangrijkste werken is de  ‘Index Generum Phaneroganorum’, Bruxelles, 1888.
  8. Net vóór zijn dood in 1882 duidt Charles Darwin, directeur van KEW in Groot-Brittannië, Benjamin Dayon Jackson of BDJacks aan als redacteur voor de Index Kewensis.  De eerste twee volumes verschijnen in 1893 en 1895 en bevatten 400.000 plantennamen.  BDJacks vraagt Théophile Durand om mee te werken aan het eerste aanvullende deel van deze index.  Dit aanvullend deel bestaat trouwens uit 4 verschillende delen die afgewerkt zijn tussen 1886 en 1895, en uitgegeven tussen 1902 en 1906.  De Index Kewensis bevat alle bloeiende planten gepubliceerd tussen 1753, het jaar van Linnaeus werk Species Plantarum, en 1885.  Elke plant wordt er vermeld met haar botanische naam, geslacht en soort, zo ook de publicatie en de auteur die haar eerder vermeld heeft.  Indien mogelijk duidt men de geografische oorsprong van de plant aan.  Na dit eerste deel verschijnen nog 21 delen (de laatste in 2002).  Deze index wordt door botanici een lange tijd als onmisbaar beschouwd en het is pas sinds 2000 dat er een IPNI, International Plants Names Index,  online wordt gezet.  Deze omvat naast de gegevens uit de Index Kewensis ook de Grey Herbarium Card Index van Harvard en de Australian Plant Name Index van Canberra. 
  9. In die periode heb je in Brussel  2 scholen die het kunstonderwijs aanbieden,  l’Académie de Saint-Luc  met vooral architectuurrichtingen en l’Ecole des Arts décoratifs met een afdeling schilderen, beeldhouwen, literatuur en fotografie.
  10.    Het is niet honderd procent zeker dat Hélène Durand in deze school tekenles geeft.  Wat wel opvalt is dat Léo Errera, bij wie ze aan de Vrije Universiteit van Brussel botanische lessen volgt, in Sint-Joost-ten-Node woont.  En wel vlak bij de Kruidtuin waar hij zijn onderzoekslaboratorium heeft.  Bij plantenfysiologie bestudeert men de levensfuncties van de planten, de groei, ontwikkeling, reactie op het milieu,…   Na het overlijden van Léo Errera in 1905, wordt Jean Massart directeur van l’Institut Botanique Léo Errera.  (info IMIS, Vlaams instituut voor de Zee) Dankzij hem komen de eerste natuurreservaten in ons land en krijgt de ULB een proeftuin in Oudergem op de terreinen van Het Rood Klooster, tot op heden nog altijd de oorspronkelijke, experimentele tuin van Jean Massart.  (info. Leefmilieu Brussel)  
  11. Later volgen het Koninklijk Instituut van Belgisch-Congo in Tervuren (nu het KMMA, Koninklijk Museum voor Midden-Afrika wat sinds 2018 het AfricaMuseum is.  ), het Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut (nu het KMMA), het Instituut der Nationale Parken van Belgisch-Congo (INP) en het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Centraal-Afrika (nu het KBIN, Het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen).  
  12. Twee jaar eerder sticht de jezuïet Justin Gillet le Jardin Botanique de Kisantu.
  13. Begin de 20ste eeuw wordt van vrouwen niet verwacht dat ze zullen studeren.  In de gegoede klasse kan je als meisje het middelbaar onderwijs volgen maar daar stopt het dan ook. Sommige meisjes studeren op eigen houtje verder of juist niet, want van hen wordt verwacht dat ze huwen en een gezin stichten.  Mariette Hannon, dochter van een plantkundige, huwt met de natuurkundige Ernest Rousseau die op zijn beurt bevriend is met Jean-Edward Bommer.  Jean-Edward Bommer is een autodidactisch plantkundige die naast het lesgeven aan de Universiteit van Brussel departementshoofd is van de Rijksplantentuin.  Op die manier komt Mariette Rousseau in contact met de Plantentuin en gaat ze er helpen.  Ze ontmoet Elise, de echtgenote van Jean-Edward Bommer.   De leergierigheid van beide vrouwen brengt hen bij het mycologisch onderzoeken van paddenstoelen.  Mycologie is afgeleid van het Griekse mukès dat zwam betekent en logie wat leer betekent.  Mycologie is de studie van schimmels en paddenstoelen. 
  14. Tijdens zijn onderzoeken maakt Emile De Wildeman soms zelf zijn tekeningen en op een bepaald moment ondertekent hij zijn werken met ‘De Wild’.
  15. Oswald de Kerkhove de Dentergem is politicus maar vooral liefhebber van palmen en orchideeën waarover hij internationale studies maakt.  Hij is een voorvader van het Kasteel te Beervelde waar nog elk jaar tuindagen georganiseerd worden onder de naam ‘Park van Beervelde’.  In het Citadelpark in Gent staat een beeld op sokkel dat Flora, godin van de natuur, voorstelt met het portret van Oswald de Kerkhove de Dentergem.
  16. Severin geeft op dat moment ook les aan het nieuwe Ecole de Médecine tropicale  in Brussel.  Hij sterft tijdens zijn onderzoeken aan een insectenbeet.  Vele tekeningen van Guillaume Severin behoren tot de collectie van Edmond de Sélys-Longchamps, en zijn vandaag eigendom van het KBIN. 
  17. In 1908 zijn Charles Bommer president, Emile De Wildeman vice-president en Théophile Durand secretaris van de Société royale de botanique de Belgique.  Emile Durand is er bestuurslid.  Met zetel in de Rijksplantentuin is deze vereniging een plek waar botanici elkaar kunnen opzoeken en van ideeën kunnen wisselen.  Jaarlijks wordt een tijdschrift uitgegeven, de Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique, waarin wetenschappelijk onderzoek van botanici uit het ganse land beschreven wordt.  Op pagina 363 van het Bulletin 1908, wordt het lidmaatschap van Hélène Durand vermeld: ‘Monsieur le Président proclame membre effectif, Mlle Hélène Durand, présentée à la dernière séance.’
  18. De Emile Laurentprijs is een vierjaarlijkse prijs ter nagedachtenis van de veel te vroeg gestorven Plantkundige Emile Laurent. Vader en dochter Durand krijgen die prijs een jaar vóór het werk verschijnt.  Dat komt omdat wetenschappers tijdens de vergaderingen van de Société royale de botanique de Belgique hun vorderingen prijs geven en/of dat er al één en ander gepubliceerd werd in het bulletin van de vereniging.  Tijdens de vergadering van 4 oktober 1908 (zie bulletin - pg.339) deelt Théophile Durand de stand van zaken mee aan de andere leden en dankt hij ook enkele andere botanici.  Zonder hen zouden vader en dochter dit werk nooit hebben kunnen maken: ‘Dans une causerie , Monsieur Th Durand expose l'état actuel des connaissances sur la flore congolaise et montre les immenses progrès réalisés en douze ans depuis la publication des Etudes sur la flore du Congo.  Lorsque cet ouvrage a paru, on ne connaissait  qu'un millier de  phanérogames au Congo; actuellement , il y en a plus de 3500.  Il montre la part  brillante qui revient à la Belgique dans cette marche en avant.  Il rappelle les noms aimés de deux membres de notre Société, Alf. Dewévre et Em. Laurent, qui  ont largement contribué par leurs récoltes à faire connaître la flore du centre de l'Afrique et qui ont succombé victimes de leurs dévouement à la science.  Il souligne le travail considérable accompli par un autre de nos confrères, Monsieur Emile De Wildeman pour déterminer les matériaux recueillis.’
  19. Niettegenstaande dat België zich neutraal opstelt, valt het Duitse leger België binnen op 4 augustus 1914.  Door gebrek aan financiële middelen en door verouderd materiaal kan het Belgische Rode Kruis de oorlogsgewonden niet verzorgen zoals het moet.   Een snel opgericht medisch comité zorgt ervoor dat er in Brussel alleen al meer dan 150 plaatsen, vooral (militaire) hospitalen, kloosters en pensionaten, ter beschikking gesteld worden voor de gewonden.  Aan burgermeisjes wordt gevraagd zich vrijwillig, dus onbezoldigd, in te zetten voor de verpleging van en de hulpverlening aan meer dan 30.000 gewonden en vluchtelingen. 
  20. Ray Nyst (1863-1948) – voluit Raymond Nyst – is een tijd getrouwd met journaliste en feministe Elise Soyer, secretaris van de Nationale Vrouwenraad.  Tot hun vriendenkring behoren oa.  Constant Permeke, James Ensor, Fernand Knopff, Valerius de Sadeleer, Gustave Van de Woestyne, enz..   Bron : Aguttes, veiling 20 februari 2020 waar een lot van zevenenvijftig brieven gericht aan Ray Nyst geveild werden. 
  21. Deze extra noot is niet verwerkt omdat er geen uitsluitsel is omtrent de inhoud. Verder en dieper onderzoek zal dit eventueel kunnen weerleggen.  Maar ik wil jullie deze niet onthouden: We zijn augustus 1897 als onze landgenoot Etienne-Constantin de Gerlache (1785-1871) met de driemaster Belgica op poolexpeditie gaat.  Deze expeditie heeft enkel wetenschappers aan boord die zoveel mogelijk informatie over het Zuidpoolgebied moeten verzamelen.  Op het dek is speciaal daarvoor een laboratorium voor zoölogisch en oceanografisch onderzoek gebouwd.  Mariette Rousseau en Elise Bommer publiceren in 1905 een mycologisch werk over paddenstoelen die met deze expeditie zijn meegekomen.  Hebben zij de bijhorende tekeningen gemaakt of zijn er enkele van de hand van Hélène Durand.  Dat vragen wij ons af. 
 
Bronnen
AIGRET Clement, Les Roses Belges, Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique, Tome 45, 1908, pg. 102 ev.
BRUN C., Uit Schweizeisches Künstler Lexikon – 1902 – pg 104.
COGNIAUX A., Théophile Durand et Hélène Durand, Sylloge Florae Congolanae, Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique, Tome 46,1909,  pg. 424 ev.
CORNEL B. , Het Rijksarchief in België – Inventaris van het archief van het Belgische Rode Kruis (Eerste Wereldoorlog), 1914-1922  (m.m.y. M. Amara, F. Strubbe en P.-A. Tallier).
DAIGRE D.-Vanderpelen, Le Jardin botanique de Bruxelles (1826-1912) : Reflet de la Belgique, enfant e l’Afrique, Uitgegeven door de Académie royale de Belgique, 20 september 2012.
GUBIN Eliane, Dictionnaire des femmes belges : XIXe et XXe siècles – 2006, pg 222.
HALLEUX Robert, e.a., Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000 – Dexia Brussel/ La Remaissance du Livre, Tournai 2001.
HISTORIEK.net, humanist en botanicus Léo Errera – 78680.
LAWALREE A., Biographie Nationale Index – XLI 1979-1980, pg 288-291.
LAWALREE A., Nouvelle Biographie Nationale – Vol.2, Academie royale des sciences, des lettre et des beaux-arts de Belgique, 31 décembre 1990, pg. 148 ev.
PAUWELS L., Les Jardins Botaniques d’Eala et de Kisantu, 2002.
ROBYNS W., Gillet Justin, Frère de la Compagnie de Jésus, missionnaire – 1955 – Biographie Coloniale Belge, vol.4, col. 337-342.
0 Comments

Gesloten compositie versus open compositie

4/22/2020

1 Comment

 

-of- hoe ik onverwachts een reisje naar Japan maakte

auteur: Hilde O.
​​Een voorwerp tekenen is één ding, maar je voorwerp op zó een manier afbeelden dat de toeschouwer geboeid blijft kijken is een ander. Compositie speelt hierbij een belangrijke rol en aanvankelijk wilde ik het verschil duidelijk maken tussen een gesloten en open compositie in botanische tekeningen, maar dit leidde mij naar een interessante vraag: Waarom nam de open compositie zijn intrede op het einde van de negentiende eeuw, terwijl de gesloten compositie voordien de alleenheerschappij had?
Wanneer men botanische tekeningen doorheen de eeuwen bekijkt, dan valt het op hoe de gesloten compositie eeuwenlang werd toegepast. Tot voor de twintigste eeuw was de gesloten compositie de norm, niet enkel omdat de uitgevers dit formaat het meest geschikt vonden voor drukwerk, maar simpelweg ook omdat het de traditie was. Kenmerkend voor een gesloten compositie is dat de aandacht van de toeschouwer naar het centrum van het beeld getrokken wordt. Het voorwerp past mooi in het gegeven frame en er is niets dat buiten dit frame valt. In één oogopslag kan de toeschouwer alle belangrijke kenmerken overschouwen. Deze manier van compositie is statisch en de toeschouwer ondervindt rust wanneer hij naar het beeld kijkt.
Foto
Pierre Joseph Redouté (18de-19de eeuw), gesloten compositie
​Einde negentiende eeuw kwam hierin langzamerhand verandering. De open compositie deed haar intrede in de kunst en ook in botanische tekeningen. In een open compositie wordt het voorwerp zo geplaatst dat het gedeeltelijk verdwijnt achter het frame. De close up laat de ogen van de toeschouwer dwalen naar de grenzen van het beeld toe. In tegenstelling tot de gesloten compositie krijgt men een dynamisch gevoel wanneer men naar het werk kijkt.
Volgens Rita Parkinson, schrijver van het fantastische boek “The botanical art files, Composition, the design guide for botanical artists”, ligt de oorzaak bij de invloed van de fotografie, de film en de hedendaagse kunst, maar eerlijk gezegd vind ik dat zij er zich nogal vlug van afmaakt op deze manier.
Volgens mij ligt de oorsprong van deze verandering in de populariteit van de Japanse kunst einde negentiende, begin twintigste eeuw.  Belangrijke kenmerken van de traditionele Japanse kunst zijn:
  • Afbeelden van onderwerpen uit de natuur zoals zoogdieren, insecten en planten
  • Asymmetrie in de compositie waardoor het onderwerp niet in het midden moet staan
  • Tweedimensionaal, effen achtergrond
  • Geen centraal verdwijnpunt in het perspectief
  • Veel versiering
  • Geen schaduwen
  • Eenvoudig kleurpalet
Foto
Hiroshige (18de-19de eeuw), open compositie
Met de Meiji restauratie in 1868 sloot Japan een lange periode van isolement af en opende zij haar grenzen voor het Westen. Samen met handelswaren importeerden de Japanners fotografie en westerse printtechnieken. In ruil kwamen veel Japanse kunst artefacten (keramiek, ukiyo-e prints, textiel…) naar het Westen waar ze razend populair werden. Het begin van de Japonaiserie. 
​Er ontstond een verzamelgekte van Japanse kunst. Vooral ukiyo-e, waarvan de eerste exemplaren getoond werden in Paris, werden enorm populair. In 1856 stootte de Franse artiest Bracquemont op een kopie van het schetsboek Hokusai manga dat als inpakpapier gebruikt was voor een lading porselein! Dit was het beginpunt van zijn verzameling Japanse kunst die hij maar al te graag deelde met zijn vrienden. De beeldende kunst uit Japan werd zo een gemeenschappelijk thema. De rijkversierde Japanse houtsneden van Hiroshige (1797–1858) beïnvloedden een aantal westerse ontwerpers. Bewijs hiervan zijn de organische vormen van de art nouveau. In 1862 opende ” La porte Chinoise” in Parijs zijn deuren in de rue de Rivoli. Het was een winkel die diverse Japanse goederen verkocht en bijzonder populair was bij de Franse artiesten. Eén van de trouwe klanten was de Franse schilder Degas. Hij nam niet zozeer de thema’s over, maar wel de Japanse esthetiek: lange verticale formaten, asymmetrische compositie (ha, rinkelt er al een belletje?), vogelperspectief, open ruimtes en een focus op decoratieve motieven.
Vanuit Parijs verspreidde zich de liefde voor de Japanse esthetiek naar de rest van Europa. Whistler, een Britse kunstenaar, speelde een heel voorname rol in het introduceren van Japonaiserie in Engeland. Tijdens zijn jaren in Parijs verzamelde hij een prachtige collectie Japanse kunst die hij in 1859 meenam naar Engeland. In 1862 had er in Londen een internationale tentoonstelling plaats met een Japanse sectie die beschouwd wordt als één van de meest invloedrijke gebeurtenissen wat betreft de Japanse kunst in het Westen. Vooral de decoratieve kunst werd beïnvloed door de stijlkenmerken van de Japanse kunst en wordt aangeduid met de term anglo-japanse stijl. Een mooi voorbeeld van deze invloed zijn de schilderijen en designs van Whistler in zijn Peacock Room.

Foto
Peacock Room van Whistler
Foto
Edward J. Detmold, open compositie
​De beroemde Britse Detmold tweeling, Charles Maurice en Edward Julius (1883° - 1908/1957) werden beïnvloed door Hiroshige en Hokusai. Zij waren het die in 1903 zestien buitengewoon mooie aquarellen voor Kipling’s Jungle Book tekenden. Ze waren toen beiden 20 jaar oud. 
Foto
De slang uit Jungle Book, Detmold tweeling
​Hun werken waren enorm geliefd bij het Britse publiek en hadden een grote invloed op de compositie van botanische tekeningen in de daaropvolgende jaren, o. a. ook op deze dame waarvan ik vorig jaar een mooi boek cadeau kreeg: Jeannie Foord (data onbekend). ‘Decorative plant and flower studies for the use of artists, designers, students & others’, (London B.T. Batsford; New Your, C. Scribner’s Sons, 1906). Het boek bevat 40 gekleurde prenten met beschrijving van de plant met meer dan 400 studies van de groei en details. Het is een schoolvoorbeeld van Art Nouveau en van de incorporatie van de Japanse esthetiek in de botanische kunst. Over de kunstenares en auteur is héél weinig geweten.  Vrouwelijk kunstenaars kregen in deze periode sowieso maar weinig aandacht in tegenstelling tot hun mannelijke collega’s. Zij was een Schotse, afkomstig van Glasgow en was werkzaam einde 19de en begin 20ste eeuw.
Haar werk heeft enorm veel kenmerken gemeenschappelijk met de Japanse ukiyo-e prenten. De beelden zijn simpel van vorm, hebben duidelijke omtreklijnen en verdwijnen buiten het frame. Haar manier van signeren doet denken aan de stempels die de Japanse kunstenaars gebruikten. Voor de reproductie van haar tekeningen deed zij beroep op de Parijzenaar E. Greningaire die bedreven was in de lithografie en pochoirdruk. (1) 
Foto
Hiroshige
Foto
Jeannie Foord
J. Foord’s tekeningen werden geprezen voor hun detail en accuratesse en waren bedoeld voor studenten en ambachtslieden die decoratieve voorwerpen maakten. In haar voorwoord zegt zij dat het niet haar bedoeling was om een realistische weergave van de plant te geven. Met het oog op praktische doeleinden wil zij de sterkte, de delicatesse en het karakter van de vorm naar voor brengen door een simpele lijnvoering, maar wel met behoud van de charme en bevalligheid van de plant zelf.
Zij is maar één van de velen die een nieuwe weg bewandelde. Natuurlijk bleef de gesloten compositie een zeer grote rol spelen, maar de open compositie had zich een plaatsje in de kunstwereld kunnen veroveren en ook in de wereld van de botanische kunst.
Foto
Jeannie Foord
Foto
Jeannie Foord
Opmerking
  1. Methode waarbij gebruik gemaakt wordt van stencils uitgesneden in zinkplaten. De kleuren worden met de hand aangebracht door middel van een kwast. 
Bronnen
Jeannie Foord, "Decorative Plant and Flowerstudies", London B.T. Batsford, 1906
Neuer, J.C. Sliedrecht Smit, "Ukiyo-e 250 jaar Japanse prentkunst", Reed business
Rita Parkinson, "The botanical art files, Composition", Rita Parkinson, 2015
​Wikimedia
1 Comment

Flore des serres et des jardins de l'Europe

3/28/2020

0 Comments

 
auteur: IVB
Een por hier en een duw daar om toch maar een glimp te kunnen opvangen van de vele mooie praalwagens die voorbij rijden.  Het is zondag 26 juni 1910 en het volk geniet massaal van de stoet tijdens de Lod. Van Houtte’s feesten.  Uit alle hoeken van België en daarbuiten zijn mensen naar Gend-brugge afgezakt.  En ze komen niet voor niets. Vanochtend konden ze al genieten van een rijke receptie en deze avond kan men aanschuiven aan een groot banket.  Diegenen die morgen nog een dag vrij hebben, zullen zich vergapen aan een ‘monstervuurwerk’. Er wordt op geen frank gekeken om de 100ste geboortedag van deze ereburger te vieren.  Het programmablad stelt de stoet op deze manier voor : « Une grande Cortège fleuri Allégorique se composant de 15 superbes Chars, 30 groupes et 15 corps de musique, représentant des épisodes de la vie du fondeur de l’Horticulture Belge, exécutés par les principales sociétés d’horticulture et les plus importantes sociétés de la Commune ».  ​​
Foto
Één van de 10 postkaarten gedrukt voor de de stoet – Théo De Graeve – beeldbank Gent
Louis Benoit Van Houtte, geboren in 1810 te Ieper, wordt als ondernemerszoon op 15-jarige leeftijd naar de École Spéciale de Commerce et d’Industrie te Parijs gestuurd, waarna hij naar Clermont-Ferrand vertrekt om er als bankier te werken.  Elk vrij moment besteedt Louis Van Houtte aan het bezoeken van plantentuinen en het maken van lange wandelingen in het mooie Auvergne.  In 1830 keert hij naar België terug en gaat er werken bij het Ministerie van Financiën in Brussel. Tijdens zijn verblijf in Brussel trekt vooral de Botanische Tuin hem aan waar hij er de enorme plantencollectie bestudeert.  Hij neemt ontslag bij het Ministerie en start een handelszaak in tuinmateriaal, bloemen, planten, bloembollen en zaden. Ondertussen schrijft hij enkele artikelen voor een dagblad. Die vallen zo in de smaak dat hij in 1833 een eigen tijdschrift op poten zet.  L’Horticulture Belge wordt een succesnummer.  Dit tijdschrift is het eerste in zijn soort over plant- en tuinbouwkunde in België.  Het informeert de lezer over nieuwe gewassen, over het te gebruiken gereedschap en over de verschillende teeltwijzen.  Botanicus Charles Morren, liefhebber van orchideeën en vetplanten, zorgt voor de wetenschappelijke inbreng. Maar ook plaatselijke telers en tuiniers brengen hun bijdrage aan het tijdschrift door een artikel te (laten) schrijven. Er komen vijf uitgaves over evenveel jaren. Ze bevatten samen 116 gekleurde platen.
Het overlijden van zijn echtgenote valt hem zo zwaar dat Louis Van Houtte besluit om op expeditie naar Brazilië te vertrekken.  Via zijn vele relaties krijgt hij ter plaatse opdrachten van zowel de Belgische regering, de Kruidtuin te Brussel en het Natuurhistorisch Museum.  Vreemde planten worden er verzameld, bestudeerd en naar België gestuurd. Als hij in 1836 terugkeert is zijn ontgoocheling groot als hij ziet dat vele planten nog in de kisten zitten die hij vanuit Brazilië heeft verstuurd. Zijn contacten met tuinbouwer Adolphe Papeleu die een boomkwekerij in Wetteren heeft, brengt Louis Van Houtte op nieuwe ideeën.  Wat als we nu eens het voorbeeld van Engeland overnemen en bloemen en planten overzee exporteren? Met zijn neus voor zaken en zijn botanische kennis kan hij Adolphe Papeleu overhalen een nieuw tuinbouwbedrijf op te richten in Gentbrugge.  Tuinbouwbedrijf Louis Van Houtte is een feit.                         
Hun catalogi met de vele variëteiten van vooral camelia’s, azalea’s, gladiolen en geraniums dragen bij tot het commerciële succes van hun kwekerij.  Zo komt er in 1839 een eerste gids met 97 varianten van azalea’s uit. Van Houtte legt zich toe op nieuwe kruisingen en geeft nieuwe soorten de naam van familieleden of tuinmannen die voor hem werken.  Hij teelt ook fruitbomen waarbij er op een bepaald moment 431 variëteiten perenbomen verkocht worden. 

Nadat Adolphe Papeleu in 1844 naar het buitenland vertrekt, doet L. Van Houtte alleen verder.  Het bedrijf spat uit z’n voegen. Gronden worden gehuurd of bijgekocht zodat het verspreid over Gentbrugge een oppervlakte van 14 ha bedraagt. (1)   ​
Foto
De 'Victoria Regia' serre
Kweekkassen en mooie serres nemen er plaats, waaronder een elegante warmwaterserre, de Victoria regia Serre.  Hier komt als eerste op het continent zeer succesvol de mooie reuze waterlelie, de Victoria regia, in bloei.  Met tweehonderd tuinmannen wordt het de grootste kwekerij op het vaste land. De firma wordt zelfs hofleverancier.  En niet alleen de Belgische Koninklijke familie behoort tot hun cliënteel, ook de Nederlandse, de Zweedse, de Italiaanse Koninklijke families komen er over de vloer, zelfs delegaties uit China en Brazilië.  Elke tuinbouwer die wat naam heeft wilt zijn zoon stage laten lopen op het bedrijf.  De vraag is zo groot dat Van Houtte beslist in 1849 een tuinbouwschool op te richten.  Zijn Institut Royal d’Horticulture de Gend-Brugge krijgt overheidssubsidies en toekomstige  pioniers voor de tuinbouwsector in gans Europa krijgen er hun opleiding. (2)                                                                       
Dat dit zo’n succesverhaal wordt is mede dankzij het prestigieus tijdschrift en catalogus ‘
Flore des Serres et des Jardins de L’Europe’  dat Van Houtte vanaf 1845 uitgeeft.  Op de gronden van het tuinbouwbedrijf komt een drukkersatelier.  Van Houtte vraagt de Franse botanicus Charles Lemaire naar België te komen om mee te helpen aan deze luxueuze catalogus.  Vanaf het tweede jaar is er al een oplage van 1500 exemplaren. Ook de Duitse professor plantkunde Michel Scheidweiler, die vanaf 1851 les geeft aan de tuinbouwschool van Van Houtte en vroeger een tijdje aan het hoofd stond van L’Horticulteur Belge, werkt mee aan de publicatie ervan.  De uitgaven bevatten Franse, Duitse en Engelse teksten. Een Nederlandstalige versie komt er pas in 1864 met een minder elegante titel ‘Pryscourant van Groenselzaden’.  
​
Foto
Azalea indica ‘Maria Van Houtte’, 1869-1870
Wat vooral opmerkelijk is, zijn de mooie gravures en litho’s met botanische schatten uit de hele wereld. De lithografie komt in de 19de eeuw van Engeland naar België overgewaaid waardoor de boekdrukkunst hier een ongeziene opmars kent. (3) De 23 uitgaven bevatten samen zo’n 3000 tekeningen.  Het zijn tekeningen van Lemaire en Van Houtte, maar de meeste zijn van de hand van Guillaume Severeyns, Louis Constantin Stroobant en Pieter de Pannemaeker.  Ze zijn niet van de minste en dat is ook te zien aan de uitzonderlijke afwerking.   
Als eerste komt Guillaume Severeyns (1834-1879) naar Gent.  Hij leert het vak van zijn vader Georges Severeyns, die sinds 1829 een eigen werkplaats heeft te Brussel, gespecialiseerd in botanische illustraties.  Verschillende litho’s en tekeningen voor dagbladen en tijdschriften worden er geproduceerd. Hun reputatie zorgt ervoor dat ze buitenlandse tijdschriften in Nederland, Frankrijk en Engeland mogen illustreren.  De werkplaats in Gentbrugge wordt na Guillaume Severeyns verder gezet door Louis Constantin Stroobant (1814-1873) om tenslotte door Pieter de Pannemaeker (1832-1904), zoon van wandtapijtenmakers overgenomen te worden.  De Pannemaeker leert het vak in Gentbrugge bij Van Houtte en aquarel ligt hem het best. In 1886 ontvangt hij van de Franse regering de Croix de Chevalier de l’Ordre du Mérite Agricole voor zijn bijdragen aan de botanische wetenschap en tuinbouw.  
In het jaarlijkse ‘In Monte Artium’ van de Belgische Koninklijke Bibliotheek verschijnt in 2014 een artikel geschreven door Anne-Marie Bogaert-Damin, verbonden aan de Moretus Plantijn bibliotheek van de Naamse Universiteit.  Ze schrijft er een heel interessant artikel,                  
" L’illustration des reveus d’horticulture en Belgique au XIXe siècle ”
. – onderaan vind u de link naar het artikel – We lezen op pagina 172 het volgende : En 1851, Louis Van Houtte adresse une note volante à ses abonnés afin d’expliquer le retard de parution du septième volume : les planches sont imprimées et coloriées mais les textes ne suivent pas.  Il ajoute en note la composition de l’atelier lithographique qui jouxte ses établissements horticoles à Gand. « Un dessinateur, deux graveurs, sept pressiers, et cent-cinquante coloristes travaillent exclusivement à la partie lithographique et xylographique de la  FLORE. Les visiteurs de l’Établissement Van Houtte sont admis à visiter ses ateliers. » L’illustration de la Flore des serres et des jardins d’Europe qui paraît de  1845 à 1880, soit 23 volumes, requiert ainsi une main-d’œuvre nombreuse travaillant sur place. L’importance du nombre de coloristes mis à l’œuvre montre une fois encore l’importance non seulement des couleurs mais surtout de leur qualité.     Geen wonder dat het tijdschrift op een bepaald moment 40 frank kost, het maandloon van een landarbeider.  De prachtige kleurplaten inspireren duizenden kwekers om hun eigen producten te verbeteren.
​
Foto
Louis Van Houtte sterft op 9 mei 1876.  Zijn tweede echtgenote en kinderen zetten het tuinbouwbedrijf verder en dit wordt in 1889 omgevormd tot ‘S.A. Horticole Louis Van Houtte, Père’.  Na de eerste wereldoorlog verhuist de société naar De Pinte.  De gronden in Gentbrugge worden in 1951 in gebruik genomen door de stedelijke groendienst.  Tijdens de jaren ’60 komen er industriële panden en recent, in april 2018, legt men er een nieuw park aan; het Victoria Regiapark .  Een aantal grote bomen zijn de enige getuigen van wat ooit een florerend tuinbedrijf was.  
  1. Sommige bronnen vermelden een oppervlakte van 30 ha, zoals in het tijdschrift Ghendtsche Tydinghen – 6de jaargang, nr 1 – 1977 
  2. De school blijft in Gentbrugge tot het in 1871 aan de Kruidtuin van de Hogeschool Gent verbonden wordt.  Tijdens WO-I en de crisisjaren die erop volgen wordt de school gesloten. Het Ministerie van Openbaar Onderwijs heropent de school terug in 1937 op het kasteeldomein Coppens in Melle, ook wel domein Zwaenhoek geheten.   Bij de viering van het 100-jarig bestaan van de tuinbouwschool in 1949 wordt een glasraam van Louis Van Houtte in de ontvangstzaal, de Roze zaal, van het kasteel geplaatst. Deze school is nog steeds gekend als Tuinbouwschool Melle.  
  3. Lithografie (Grieks: lithos = steen) heeft verschillende voordelen : 1) de kunstenaar tekent op de steen zoals hij op papier zou tekenen en hoeft dus niet te krassen of te snijden; 2) men kan met krijt, pen of penseel werken en men verkrijgt ook het uiterlijk van een krijttekening, een pentekening of een aquarel als resultaat; 3) een vrijwel onbeperkte oplage is mogelijk. Door de grote oplage wordt het een geliefde manier om actuele gebeurtenissen te illustreren
Bronnen: 
Louis Van Houtte – Het Virtuele Land
Uit de oude doos, Louis Van Houtte, De Gentse tuinbouwprins – Veldverkenners.be – 2013
Sierteelttraditie – Toerisme Provincie Oost-Vlaanderen
L’illustration des revues d’horticulture en Belgique au XIXe siècle- Anne-Marie Bogaert-Damin, 2014 - https://www.brepolsonline.net/doi/pdf/10.1484/J.IMA.5.103290
Scheidweiler, Michel Joseph Francois – Bestor.be
Vijf eeuwen prentkunst van de 15de tot de 19de eeuw – OVK-artikel
​Het 19de eeuwse Brugge in prent en fotografie – Marc Ryckaert – 2011
0 Comments

Pierre-Joseph Redouté

3/13/2020

0 Comments

 
Foto
auteur: Hilde O.
​Ons verhaal begint tijdens de 18de eeuw in het rustiek provinciaal stadje, Saint Hubert, gelegen in het Prinsbisdom Luik, tegenwoordig in de provincie Luik, België.

Pierre-Joseph Redouté werd geboren in een schildersfamilie. Zijn overgrootvader werkte in opdracht van de prins-bisschop van Luik, terwijl de grootvader en vader landschappen, portretten en religieuze werken schilderden, meestal in opdracht van de abdij van Sint Hubert.​
​
Op verzoek van diens abt, Célestin De Jongh verhuisde Redouté’s vader naar Saint Hubert.  Charles- Joseph kreeg 6 kinderen waarvan Pierre- Joseph de op één na jongste in de rij was. Hij  werd  geboren op  10 juli 1759.

Het gezin behoorde tot de middenklasse en beide zonen werden van kindsbeen af opgeleid als schilder zodat ze hun  vader konden helpen met zijn opdrachten. Er was echter niet genoeg werk in de streek voor de getallenteerde schilders en daarom besloot de oudste zoon Antoine-Ferdinand zijn geluk te beproeven in Parijs, de toenmalige culturele hoofdstad van het Europa’s vasteland. De jonge Pierre-Joseph verliet als knaap van 15 jaar het ouderlijk huis om te reizen door Nederland, Vlaanderen en Luxemburg. Tijdens zijn reizen werd hij geïnspireerd door de werken van andere kunstenaars uit de 18e eeuw onder meer van  Jan van  Huysum  (1682-1749)  en Rachel  Ruysch  (1664 – 1750).

Foto
Het Redouté museum te Saint-Hubert
​In  1782  nodigde zijn broer Antoine- Ferdinand  Pierre-Joseph uit om hem te vergezellen  in Parijs. De twee daaropvolgende jaren werkten beide broers in het 'Théâtre des  Italiens'  waar Pierre-Joseph werd gevraagd om grote botanische achtergronden te schilderen. Zijn vrije tijd bracht de jonge schilder door in de Koninklijke Tuinen, waar hij de meest exotische bloemen kon tekenen. Het waren pannende tijden voor de plantkunde, want gedurende de 18de eeuw breidde Frankrijk zijn plantencollectie uit met veel nieuwe exemplaren dankzij de ontdekkingsreizen naar en de handel met Indië en Amerika. Alle nieuwe exemplaren  vereisten classificatie, vergelijking, dissectie, en uiteindelijk formele klassering door middel van zowel geschreven als picturale beschrijvingen. Het catalogeren van planten was nodig voor officiële instellingen zoals het Nationaal Natuurhistorisch Museum, maar ook voor particuliere verzamelaars. Gérard van  Spaendonk,  die hoogleraar in de botanische schilderkunst was aan 'Le  jardin  des  plantes'  nodigde de jonge  Redouté uit om als wetenschappelijk tekenaar voor het Nationaal Natuurhistorisch Museum te werken.   In 1784, werd de jonge Redouté tijdens zijn werk in de Jardin du Roi opgemerkt door Chereau, een lokale verkoper van fijne prints. Chereau kocht enkele tekeningen van Redouté om er gravuren van te maken. Een deel van de gravuren kwam in handen van een amateur botanicus,  l'Héritier de Brutelle (1746-1800). Deze laatste zou de komende jaren Redouté’s beschermheer en opdrachtgever worden. Dit was de start van een succesvolle carrière.
Als kunstenaar verwierf Redouté al snel de technische en wetenschappelijke vaardigheden die nodig waren voor botanische kunst. Gérard van Spaendonk leerde Redouté de techniek van aquarel op perkament.  L'Héritier onderrichtte hem in de plantkunde: dissectie van bloemen en hoe ze te presenteren voor plantkundigen. In het komende jaar zou Redouté een uitstekend botanische schilder worden die zou bijdragen aan tal van belangrijke botanische werken.
Foto
Plectranthus fruticosus, uit het werk Stirpes Novae
Foto
Sida retrorfa uit het werk Stirpes Novae
Zijn eerste belangrijk werk, ‘Stirpes Novae’ (1785-1791), maakte hij in samenwerking met L'Héritier de Brutelle. Het eerste deel van dit werk bevatte geenenkele aquarel van  Redouté, maar uiteindelijk zouden er van de 91 illustraties die dit werk omvat 54 aquarellen van de hand van  Redouté zijn. Dit werk opende veel deuren voor de charmante schilder en andere opdrachten kwam binnen rollen.
​
1788 was een succesvol jaar voor  Redouté. Gérard van  Spaendonck  vroeg hem om te schilderen voor de 'Collections des  Vélins'. Dit was een collectie  schilderijen op perkament die in de 17e eeuw door Gaston  d'Orléans werd gestart als documentatie van nieuw geïmporteerde bloemen en dieren uit de hele  wereld. Datzelfde jaar richtte hij ook de 'Société  Linnéenne de Paris' op samen met gerenommeerde franse plantkundigen. Hetzelfde jaar stelde koningin Marie-Antoinette haar tuin 'Le Petit  Triannon' open voor Redouté zodat hij haar bloemen kon schilderen en als blijk van haar waardering schonk ze hem de titel "Dessinateur  du Cabinet de la Reine".
Je zou denken dat de Franse Revolutie in 1789, het begin van enkele van de meest bloedige jaren in de geschiedenis van Frankrijk, een negatieve invloed zou hebben op de ontluikende carrière van Redouté,  maar het tegendeel is waar. Onder het bewind van Napoleon Bonaparte en  vooral onder het mecenaat van diens eerste vrouw, Joséphine, bereikte de carrière van Jean-Pierre  Redouté  een hoogtepunt.
De daaropvolgende jaren bleef hij werken voor l’Héritier:   Sertum anglicum (2e volume in 1790), Stirpes Novae (deel 6 1791), Géraniologia (1792), maar hij tekende ook voor  andere botanici zoals Labillardière, Lamarck, Picot-Lapeyrouse,  Ventenat en Michaux.

Foto
Aloë rhodacantha uit het werk l'Histoire des plantes grasses

​Een ander belangrijk werk  was  ‘L'Histoire des Plantes grasses' (1799) van De Candolle. Het was de eerste keer dat Redouté  een nieuwe drukmethode gebruikte die hij had leren kennen tijdens zijn verblijf in London in 1787. In Londen werkte namelijk een Venetiaanse graveur, Bartolozzi, die een nieuwe druktechniek met stippels gebruikte. Op een koperen plaat werden door een graveur kleine gaatjes aangebracht met behulp van kleine, getande wielen en naalden.  Zelfs contourlijnen bestonden uit kleine puntjes om zachtheid van vorm te bereiken. Zodra de plaat was gegraveerd werd een zwarte print gemaakt om de kwaliteit van de gravures te controleren. Na goedkeuring van de gravure werden kleuren aangebracht. Dit werd gedaan à la poupée, een methode van kleuring waarvoor men mousseline stof om de vingertoppen windt. Grotere tampons werden gebruikt om grote vlakken in te kleuren. Overbodige inkt werd ook verwijderd à la poupée. De inkt  bleef zitten in de holtes van de stippen. Eerst werden de groene tinten aangebracht waaraan men gouden oker en bruine tinten aan toevoegde voor de meeldraden en de stampers. Daarna werden lichtere kleuren aangebracht op dezelfde koperplaat. De printer speelde een belangrijke rol in deze techniek omdat hij na elke kleuring de juiste positie van de plaat moest bepalen. Het was uiterst belangrijk dat elke aangebrachte kleur op de juiste plaats van de print kwam. De finishing touch van de prints werd gedaan door een illuminator. De meerderheid van de illuminators waren vrouwen die in een 'kleurkamer' zaten. Elke  vrouw bracht een dunne kleurwas aan alvorens het door te geven aan de buurvrouw. Deze werkwijze produceerde rijke gekleurde prints en keurig werk. Waarschijnlijk gebeurde het inkleuren met de vrije hand omdat er geen sporen van sjablonen te vinden zijn op de prints.​
Foto
Amarylis belladonna uit het werk 'les Liliacées'.
Foto
Crinum gigantum uit het werk 'Les Liliacées'.
Tijdens de periode 1802-1805 publiceerde Redouté  het prachtige werk 'Les  liliacées'. Het is de grootste eigen productie van de kunstenaar, en in veel opzichten het summum  van zijn oeuvre. Het boek bevat vooral planten uit de leliefamilie. Het beschrijft zowel bekende bloemen, zoals de tulp of de amaryllis, als pas ontdekte planten, zoals de ananas of de yucca. De titel dekt niet de hele lading, want naast lelie-achtigen komen ook planten uit andere families aan bod zoals irissen, orchideeën, strelitzias, agaves en heliconias. Het volledige werk omvat 486 gravuren , gepubliceerd in acht afzonderlijke delen tussen 1802 en 1816.
Keizerin  Joséphine de Beauharnais (1763-1814), Napoleon's eerste vrouw was zonder twijfel één van  zijn grootste mecenassen. Joséphine was een fervent plantenliefhebber en haar tuin te Malmaison vulde ze  met de zeldzaamste planten vanuit de hele wereld. Ze gaf enorme sommen geld uit om de prachtige tuinen te onderhouden. Ze omringde zich met een groep botanici, waaronder Aimé Bonpland (1773-1858) en Étienne Pierre Ventenat (1757-1808), die haar hielpen bij het verzamelen en bijhouden van de bloeiende soorten. Zij nam ook Redouté in dienst om wetenschappelijke illustraties te maken. Om Joséphine te bedanken voor haar steun, overhandigde Redouté haar al zijn originele tekeningen in de vorm van een gebonden volume, ‘Jardin de la Malmaison'  (1803). Gravuren van de originele tekeningen waren  bestemd voor wetenschappers en liefhebbers. Zijn toewijding zou hem 2 jaar later de titel van 'Peintre  de fleurs de  L'Impératrice' opleveren.​
Foto
Rosa kamtschatica uit het werk 'Les Roses'
Foto
Rosa damascena uit het werk 'Les Roses'
Rozen speelden een hoofdrol in de tuin van Malmaison. Misschien verklaart haar meisjesnaam ,Marie-Josephe-Rose  Tascher, waarom de keizerin zo dol was op rozen. Redouté was natuurlijk op de hoogte van Joséphine’s liefde voor de roos en droomde ervan om zijn koningin een werk aan te bieden dat haar waardig was en wat was er gepaster dan een werk over rozen te maken. Zijn vriend, Claude-Antoine  Thory (1757-1827),  had de supervisie over de rozen in Malmaison en bood zich aan om de begeleidende teksten te schrijven. Thory was een fervent botanicus met zijn eigen rozencollectie. De rozen die in het eerste deel van ‘Les Roses’ werden beschreven, kwamen voornamelijk uit de collecties van Thory, de tuin van Malmaison en uit andere collecties van rozenliefhebbers in en rond Parijs. Veel rozen waren nieuwigheden en werden genoemd naar vrienden en kennissen, zoals L'Héritier de Brutelle en Ventenat.  Redouté en Thory  brachten uren door in hun rozenkwekerijen, ze ruilden stekken en zaden en tijdens de winteravonden ontmoetten ze elkaar vaak in een lokaal café om informatie over rozen uit te wisselen en elkaars fouten te corrigeren. De eerste editie van ‘Les Roses’ was een groot succes. De technische uitvoering van de uitgave was bijna perfect en de artistieke kwaliteit van de prenten  was  uitstekend. Plots nodigde elke rozenfanaat in en rond Parijs  Redouté uit om zijn collecties te schilderen.
Redoute en Thory hebben in ‘Les Roses’ bijna alle bekende rozen van hun tijd beschreven. Veel van die rozen zijn trouwens de belangrijkste voorouders van onze hedendaagse rozen. Van dit werk zijn er verschillende drukken gemaakt. De eerste druk gebeurde tussen 1817 en 1824 onder leiding van Firmin Didot. De tweede druk werd in goede banen geleid door C.L.F. Panckoucke tussen 1824 en 1827, de derde editie gebeurde onder M. Pirolle in de periode 1828-1830.
​
Foto
uit 'Choix des plus belles fleurs'
Foto
Ondanks het succes van ‘Les Roses’ ging het Redouté niet voor de wind. Toen Gérard van Spaendonck stierf, ging diens job niet naar Redouté. Het feit dat men de job van Van Spaendonck opsplitste in een deel voor een botanisch tekenaar en een deel voor een zoölogisch tekenaar, met als gevolg dat het loon ook gehalveerd werd, was een zware ontgoocheling voor Redouté. Hij kreeg weliswaar de job als leerkracht in botanisch tekenen, maar voortaan waren de lessen openbaar en in plaats van een select groepje studenten, kreeg Redouté een gevulde zaal onder zijn hoede. Deze tegenslag kwam zeer ongelegen omdat Redouté een tijdje voordien een stuk grond aanpalend aan zijn domein in Fleury had aangekocht. Meer nog, door het overlijden van Joséphine de Beauharnais in 1814 speelde hij ook nog zijn belangrijkste mecenas kwijt.
​Om de schulden de baas te blijven publiceerde Redouté ‘Choix des plus belles fleurs’ in 1827. Het zou zijn laatste grote werk zijn. Spijtig genoeg was het niet het succes waarop hij had gehoopt. De verkoop van zijn werk viel tegen waardoor Redouté gedwongen werd om tot op hoge leeftijd te blijven werken en lesgeven. Op een ochtend in 1840 vond zijn dochter Joséphine hem levensloos naast de lelie die hij aan het portretteren was. Redouté, de Raphaël van de bloemen, was eenzaam gestorven tijdens zijn werk aan een hersenbloeding. Ondanks zijn groot succes en gekendheid als botanisch kunstenaar was het hem niet gelukt om ervoor te zorgen dat zijn vrouw en dochter een comfortabel leven konden leven. Na zijn dood werd Fleury en inboedel verkocht om tegemoet te komen aan de schuldeisers. Zijn vrouw en dochter verhuisden naar een kleiner appartement in Parijs en hadden het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. 
Vandaag de dag worden de werken van Redouté verkocht aan exorbitante bedragen,  maar spijtig genoeg hebben de Redouté’s er niets meer aan.
We zullen ons Redouté altijd herinneren om zijn eenvoudige botanische arrangementen. De eenvoud van de compositie stelt de kijker in staat zich te concentreren op de schoonheid en delicate complexiteit van de plant zelf zonder enige afleiding. Jules Janin (1804 – 1874), journalist en een vriend van Redouté, prees de grootheid van de bloemenkunstenaar na zijn dood als volgt: "Deze sprankelende en elegante familie van de Liliaceae, (...) enkel een genie kon ze op deze manier weergeven. (Jules Janin, ‘Redouté et son temps’, 1945) ​
Foto
Bronvermelding:
Pierre-Joseph Redouté (1759 -1840) La famille, l'oeuvre - Sint-Hubert en Ardenne: Art-histoire-folkore tome7, 1996
Pierre-Joseph Redouté, The Roses, The complete Plates, Taschen
Redouté, most beautiful flowers, Taschen

0 Comments
<<Previous

    Archieven

    Februari 2023
    April 2022
    Augustus 2021
    April 2021
    Februari 2021
    September 2020
    Mei 2020
    April 2020
    Maart 2020
    Februari 2020

    Categoriën

    Alles
    Bestuiving
    Botanische Tekenaar
    Botanische Werken
    Botanisch Tekenaar
    Botanisch Tekenen
    Elisa Klopfenstein
    Gentbrugge
    Geschiedenis
    Hélène Durand
    Het Wortelgestel
    Pigmenten
    Plantkunde
    Redouté
    Rembert Dodoens
    Van Houtte
    Verlichteriekunde
    Wurzelatlas

    RSS-feed

Proudly powered by Weebly
  • Home
  • Activiteiten
  • workshops
  • wereldwijd
  • Werkende leden
  • Blog
  • Lidmaatschap
  • Contact
  • Mijn Account
  • Veldstudie Paelsteenpanne
  • Bezoek Abdij van Postel
  • Bezoek aan Leiden - 24 maart 2022
  • Bezoek aan Antwerpen - 23 april 2022
  • Kalender
  • Digitale Bibliotheek
  • Plantenweetjes
  • Uitstap Antwerpen
  • Botanicals Color Theory Talk - Jackie Isard
  • Botanische Taferelen