‘De coniferen van deze kunstenaar overtreffen in schoonheid de beroemde dennen van Bauer (1) …5/30/2020 …en helaas blijft het werk onbekend’, schrijft plantkundige André Lawalrée (2) in 1950 in het Natura Mosana (3) en zelfs in 1980 in het BN (4). De lezer zal de vele voetnoten opmerken en zich afvragen waarom die niet zomaar in de tekst zijn verwerkt. Indien we dat toch doen, zal de persoon in kwestie op de 2de plaats komen te staan en dat is net wat we niet willen. Die voetnoten zijn echter wel nodig om de tekst volledig te begrijpen. In Watermaal-Bosvoorde wordt op 9 augustus 1883 Hélène Durand geboren. Als dochter van een botanicus en kleindochter van een schilder worden zowel de kennis van de plantenwereld als van het tekenen haar in de schoot geworpen. Grootvader Louis Durand (1817-1890) is predikant en schilder in het prachtige kanton Vaud in Zwitserland. Zijn werken moeten kwalitatief goed geweest zijn aangezien hij verschillende malen uitgenodigd wordt door de Société suisse des Beaux-Arts voor deelname aan tentoonstellingen in de stad Lausanne. Vooral zijn landschappen vallen enorm in de smaak. Als Hélènes grootvader met een Belgische huwt, komt hij in België wonen. Hun zoon Emile, één van de oprichters van de Cercle des jeunes botanistes liégeois (5), deelt zijn interesse voor de plantenwereld met zijn jongere broer Théophile (1855-1912), de vader van Hélène Durand. Théophile heeft zelf een nauwe band met andere botanici die hem helpen zijn kennis in verband met de flora in België en Zwitserland te verbreden. Hij kan aan het werk in de Rijksplantentuin, de Jardin botanique de l’Etat. In 1879 als vrijwilliger, in 1895 als curator en zijn vele werk en publicaties zorgen ervoor dat hij er in 1902 directeur wordt. Dat zijn reputatie een gevestigde waarde is, blijkt uit zijn deelname aan het Internationaal Botanische Congres (6) en de vele catalogi met zijn onderzoeken en zijn publicaties die in veel buitenlandse botanische tuinen als handleiding worden gebruikt (7). Zo helpt hij bijvoorbeeld mee aan het eerste aanvullende deel van de Index Kewensis (8). We zijn rond de eeuwwisseling in een periode beland waar België door zijn economische groei tussen andere welvarende landen staat, we hebben zonet de 1ste schoolstrijd (1878-1884) achter de rug en de kloof tussen verschillende kunstenaars en wetenschappers wordt gedicht. Men wisselt ideeën uit en men verenigt zich, zie bijvoorbeeld de Belgische kunstenaarsgroep Les XX. Hélène Durand mag, al is ze een meisje, studeren en behaalt op 20-jarige leeftijd haar welverdiende diploma ‘Maitresse des arts professionnels’ (9). Wegens geldgebrek kan de Plantentuin geen tekenaar, illustrator of ontwerper aanwerven, en haar vader, op dat moment directeur, vraagt of ze komt helpen, op vrijwillige basis weliswaar, zonder bezoldiging. Naast de tekenlessen die ze vanaf september 1903 onderwijst in l’Académie des beaux-arts te St-Joost-ten-Node gaat Hélène aan de slag in de Rijksplantentuin en volgt ze ondertussen lessen aan de Vrije Universiteit van Brussel (ULB) bij plantenfysioloog Léo Errera. Deze lessen en de micrografische interesse van de toenmalige conservator van de Rijksplantentuin, Jean Massart, moedigen haar nog meer aan botanisch te tekenen (10). Omdat de Plantentuin de aankoop van micrografische en wetenschappelijke illustraties niet ziet zitten, tekent Hélène ze met pen of met aquarel minutieus na; dit betekent een enorme verrijking voor de iconotheek, d.w.z. de verzameling gravures, tekeningen, monsters en stalen. Het Afrikaanse land Congo wordt tijdens de conferentie van Berlijn in 1885 aan België toegekend wat op zich een fantastische uitdaging is voor geologische, aardrijkskundige, antropologische en botanische wetenschappers. Was men voordien enkel met de flora op het Europese vaste land bezig, dan krijgt men nu de gelegenheid de Afrikaanse flora te bestuderen en grote wetenschappelijke inventarissen aan te leggen. Hiervoor worden verschillende instituten opgericht met als eerste het Musée du Congo (11). Koning Leopold II, eigenaar van de Vrijstaat Congo, stuurt Belgische botanici zoals Emile Gislain en Louis Gentil ter plaatse om de Afrikaanse flora te onderzoeken in de door hen opgerichte Jardin Botanique d’Eala (12). Veel plantenstalen worden naar België gestuurd om er te worden bestudeerd en geïnventariseerd. Je zou verwachten dat hiermee in de Rijksplantentuin een uitzonderlijk herbarium wordt aangelegd. Niets is minder waar. Geldnood zorgt ervoor dat er veel te weinig mensen hieraan kunnen werken. Op dat moment is François Crépin directeur van de Nationale Plantentuin (van 1876 tot aan zijn overlijden in 1901) en geeft hij de opdracht om de Afrikaanse flora te inventariseren door aan plantkundige Nijpels. Nijpels is genoodzaakt een beroep te doen op een vrijwilligster: Mariette Hannon. Mariette Rousseau-Hannon heeft al eerder haar diensten bewezen aan de Plantentuin (13). Planten, zaden en stalen worden in vochtige kelders en op zolders gestockeerd, waardoor heel wat verloren gaat. Twee mycologische tekeningen : 1. Cola Flamignii sterculiaceae, DeWild, 20 nov 1909, d’après échantillon d’herbier en 2. Caloncoba Welwitschii (Oliv)., Bixaceae, 1930uitgegeven in het Bulletin de l’Institut royal colonial I 1930. Kunnen we het François Crépin kwalijk nemen dat deze belangrijke verzameling uit Congo verloren ging? Eigenlijk niet. Hij heeft er de middelen en de mensen niet voor om alles op een zo goed mogelijke manier te organiseren. Bovendien gaat zijn interesse naar zijn grote liefde: de roos. Crépin heeft op dat moment in de Plantentuin een eigen herbarium met 43.000 monsters van wilde rozen. Ze komen uit België, Nederland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en Zwitserland. Tot op het einde van zijn leven legt hij zich toe op deze collectie. En het is plantkundige G.A. Boulenger (1858-1937) die dankzij deze schitterende rozencollectie in 1924 een belangrijk en zeer indrukwekkend werk ‘Les Roses d’Europe de l’herbier Crépin.’ maakt. Het teloorgaan van de herbariums is waarschijnlijk het sein voor Théophile Durand om hier dringend een werk aan te wijden. Emile De Wildeman (14) krijgt de verantwoordelijkheid alle stalen die vanuit Congo naar België gestuurd zijn, te bestuderen en te inventariseren. Samen publiceren ze in 1901 : Plantae Gilletianea Congolenses waarin de meeste van de 2100 toegestuurde stalen vermeld staan. Daar de botanici die in Congo verblijven, afhankelijk zijn van buitenlandse botanische tekenaars pusht een goeie vriend van François Crépin, nl. Oswald de Kerkhove de Dentergem (15), Hélène Durand zich hiervoor in te zetten. Van de toenmalige directeur van het Musée du Congo, Baron de Haulleville, krijgt ze in 1906 zelfs de titel ‘Dessinateur du Gouvernement du Congo’. Onder toezicht van haar vader werkt ze voor verschillende wetenschappers; nog steeds tegen een zeer geringe vergoeding, af en toe met een subsidie maar meestal gratis. Zelfs opdrachten van buiten de plantentuin komen op haar af. Zo begint ze te tekenen voor Guillaume Severin (1862-1938) die op dat moment conservator is van het Musée Royal d’histoire naturelle de Belgique. Guillaume Severin tekent zelf entomologische illustraties, insecten dus (16). We kunnen stellen dat veel tekeningen, toegekend aan Severin, niet enkel van hemzelf zijn, maar ook van de hand van Hélène Durand. Twee jaar later gaat Hélène tekenen voor Henri Schouteden (1881-1972). Schouteden is zoöloog en werkt voor zowel het Museum voor Natuurwetenschappen als voor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika. Ook hier gaat het vooral om illustraties van insecten. Jammer genoeg is het niet haar tekentalent maar haar inzet voor de botanische wetenschappen die ervoor zorgt dat Hélène Durand effectief lid wordt van de Société royale de botanique de Belgique in 1908 (17). Op dat moment werkt Hélène samen met haar vader aan zijn laatste en zijn grootste werk. Naast het vele werk over Afrikaanse flora maakt vader Théophile Durand er nog één: de Sylloge Florae Congolanae wordt een huzarenstukje van 716 pagina’s met een complete beschrijving van alle gekende Congolese planten met vermelding van plantensoort, de botanische naam van de plant, het geslacht en de vindplaats en met vermelding van de vinder van de plant. Sylloge Florae Congolanae verschijnt in 1909 en is tot op vandaag een naslagwerk van groot belang voor iedereen die de Congolese flora bestudeert. Dit is het enige gepubliceerde werk waarin Hélène Durand met haar volledige naam op de titelpagina vermeld staat. We weten dat vader Durand steeds meer last heeft van zijn ogen. Is Hélène in dit werk niet alleen de illustrator maar ook diegene die geïnventariseerd heeft, de verwerker van eerdere onderzoeken, de onderzoeker van nieuwe planten? We zullen het waarschijnlijk nooit weten. Het werk wordt door de Koninklijke Academie van België bekroond met de Emile Laurentprijs 1907-1908 (18). Drie jaar later, in 1912, sterft Hélènes vader en wordt Hélène Durand aangesteld als ‘préparateur au Jardin botanique de l’Etat’; niet als tekenaar maar als voorbereidster wordt ze een betalend werknemer van de Plantentuin. Medewerkers van de Plantentuin – Op de eerste rij de vierde van rechts staat Hélène Durand. Vooraan zien we ook Charles Bommer en Georges Boulenger.
Ze werkt onvermoeibaar tot ze in augustus 1914 ontslagen wordt (19). Die ganse maand zorgt zij voor de vluchtelingen en gelukkig kan ze begin september terugkeren naar de Plantentuin. De omstandigheden zijn er echter niet optimaal. De gebouwen zijn verouderd en er is geen verwarming. Maar zoals voorheen blijft Hélène Durand verderwerken. Zo maakt ze in 1915 tweehonderddrieënveertig tekeningen in opdracht van Charles Bommer (1866-1938), directeur van de plantentuin. Ze werkt met inkt, met aquarel en met potlood voor het wetenschappelijk werk ‘Materiaux d’étude sur les Gymnospermes provenant des cultures du Jardin botanique de l’Etat et de l’Arboretum de Tervuren’. Een meesterwerk met welgeteld zevenveertig tekeningen van Hélène. In zijn bosbouwkundig museum, gelegen in de Rijksplantentuin laat Bommer veel tekeningen van Hélène Durand tentoonstellen. De aquarellen zijn zowel originelen als kopieën die Hélène heeft nagetekend en illustreren de specifieke eigenschappen van bomen. Charles Bommer is ervan overtuigd dat de botanische wetenschappers niet kunnen werken zonder de hulp van zijn tekenaars, want zo schrijft hij: ‘Qui mieux qu’un artiste, en effet, peut alors – et encore – rendre les délicats coloris et détails des plantes, que la conservation en herbier tend à rendre moins lisibles?’ Daarom organiseert hij in 1928 in de Plantentuin een tentoonstelling met tekeningen van Hélène Durand en Ray Nyst (20) en hoopt op die manier dat er in de kunstscholen een opleiding botanisch tekenen tot stand zal komen. Een droom die er helaas nooit komt. Ondanks haar zwakke gezondheid maakt Hélène Durand nog mooie werken waaronder twaalf voorstellingen van rozen voor ‘Les Roses de la Belgique’ van Georges-Albert Boulenger. Ze tekent de roos in al haar facetten. Met doorsnedes van de kelk, de stengel, de stamper, de meeldraden. Het zijn allemaal juweeltjes. Hélène Durand sterft op 4 augustus 1934. De frisheid van de illustraties en de correct gevoelsmatige weergave van de planten, of die nu glanzend zijn of mat, fluweelachtig of glad; ze ontroeren stuk voor stuk.
Het wordt hoog tijd dat deze dame wordt geëerd. Hélène Durand verdient het meer dan ooit om in de schijnwerpers te staan. Met dank aan Mevr. Nicole Hanquart, Gestionnaire scientifique – Chef de service Bibliothèque, art et archives – Jardin botanique de Meise Ikzelf neem de volledige verantwoordelijkheid voor eventuele fouten. Inge Van Bierviet Noten
Bronnen AIGRET Clement, Les Roses Belges, Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique, Tome 45, 1908, pg. 102 ev. BRUN C., Uit Schweizeisches Künstler Lexikon – 1902 – pg 104. COGNIAUX A., Théophile Durand et Hélène Durand, Sylloge Florae Congolanae, Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique, Tome 46,1909, pg. 424 ev. CORNEL B. , Het Rijksarchief in België – Inventaris van het archief van het Belgische Rode Kruis (Eerste Wereldoorlog), 1914-1922 (m.m.y. M. Amara, F. Strubbe en P.-A. Tallier). DAIGRE D.-Vanderpelen, Le Jardin botanique de Bruxelles (1826-1912) : Reflet de la Belgique, enfant e l’Afrique, Uitgegeven door de Académie royale de Belgique, 20 september 2012. GUBIN Eliane, Dictionnaire des femmes belges : XIXe et XXe siècles – 2006, pg 222. HALLEUX Robert, e.a., Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000 – Dexia Brussel/ La Remaissance du Livre, Tournai 2001. HISTORIEK.net, humanist en botanicus Léo Errera – 78680. LAWALREE A., Biographie Nationale Index – XLI 1979-1980, pg 288-291. LAWALREE A., Nouvelle Biographie Nationale – Vol.2, Academie royale des sciences, des lettre et des beaux-arts de Belgique, 31 décembre 1990, pg. 148 ev. PAUWELS L., Les Jardins Botaniques d’Eala et de Kisantu, 2002. ROBYNS W., Gillet Justin, Frère de la Compagnie de Jésus, missionnaire – 1955 – Biographie Coloniale Belge, vol.4, col. 337-342.
1 Comment
|
Archieven
Februari 2024
Categoriën
Alles
|